Verdrag betreffende de status van staatlozen
Bijlage
Geldend
Geldend vanaf 06-06-1960
- Bronpublicatie:
28-09-1954, Trb. 1957, 22 (uitgifte: 14-02-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
06-06-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-02-1964, Trb. 1964, 17 (uitgifte: 01-01-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Grondrechten
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
§ 1
1
Het in artikel 28 van dit Verdrag bedoelde reisdocument zal aangeven dat de houder een staatloze is overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van 28 september 1954.
2
Het document zal in ten minste twee talen worden opgesteld, waarvan één de Engelse of de Franse taal moet zijn.
3
De Verdragsluitende Staten zullen overwegen of het wenselijk is het hieraan als bijlage gehechte modelreisdocument te aanvaarden.
§ 2
Onverminderd de in het land van afgifte geldende voorschriften, mogen kinderen worden vermeld in het reisdocument van één der ouders, of, in bijzondere omstandigheden, van een andere volwassene.
§ 3
De terzake van de afgifte van het document te heffen rechten mogen niet het laagste, voor de nationale paspoorten geldend tarief overschrijden.
§ 4
Behoudens in bijzondere of uitzonderingsgevallen, zal het document geldig moeten zijn voor het grootst mogelijke aantal landen.
§ 5
De geldigheidsduur van het document zal ten minste 3 maanden en ten hoogste 2 jaar zijn.
§ 6
1
De vernieuwing of de verlenging van de geldigheidsduur van het document behoort tot de bevoegdheid van de autoriteit die het heeft afgegeven, zolang de houder zich niet rechtmatig op een ander grondgebied heeft gevestigd en rechtmatig verblijft op het grondgebied van genoemde autoriteit. Deze afgifte van een nieuw document behoort, onder dezelfde voorwaarden, tot de bevoegdheid van de autoriteit die het vorige document heeft afgegeven.
2
De diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers kunnen worden gemachtigd de geldigheid van door hun onderscheiden regeringen verstrekte reisdocumenten voor de duur van ten hoogste zes maanden te verlengen.
3
De Verdragsluitende Staten zullen in welwillende overweging nemen, de geldigheidsduur van reisdocumenten te hernieuwen of te verlengen of nieuwe documenten te verstrekken aan niet langer rechtmatig op hun grondgebied verblijvende staatlozen die niet in staat zijn een reisdocument te verkrijgen van het land van hun rechtmatig verblijf.
§ 7
De Verdragsluitende Staten zullen de geldigheid erkennen van de overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van dit Verdrag verstrekte reisdocumenten.
§ 8
De bevoegde autoriteiten van het land waarheen de staatloze zich wenst te begeven, zullen, indien zij bereid zijn hem toe te laten en ingeval een visum vereist is, een visum plaatsen op het document waarvan hij de houder is.
§ 9
1
De Verdragsluitende Staten verbinden zich, transit-visa te verstrekken aan staatlozen die het visum voor het land van uiteindelijke bestemming hebben verkregen.
2
De verstrekking van zodanige visa kan worden geweigerd op gronden waarop weigering van een visum aan elke andere vreemdeling terecht zou geschieden.
§ 10
De rechten wegens de afgifte van visa voor vertrek, toelating of transit mogen niet het laagste, voor visa op vreemde paspoorten geldend tarief overschrijden.
§ 11
Ingeval een staatloze zich rechtmatig op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Staat heeft gevestigd, berust de verantwoordelijkheid voor de afgifte van een nieuw reisdocument, overeenkomstig de bepalingen en voorwaarden van artikel 28, bij de bevoegde autoriteit van dat grondgebied; de staatloze is gerechtigd zich daartoe tot die autoriteit te wenden.
§ 12
De autoriteit die een nieuw reisdocument afgeeft, is verplicht het oude document in te trekken en terug te zenden naar het land van afgifte, indien in dat document is vermeld, dat het behoort te worden teruggezonden; is zulks niet het geval, dan zal de autoriteit die het nieuwe document afgeeft, het oude intrekken en vernietigen.
§ 13
1
Een overeenkomstig artikel 28 van dit Verdrag verstrekt reisdocument zal, tenzij het een bepaling bevat waaruit het tegendeel blijkt, de houder het recht geven te allen tijde gedurende de geldigheidsduur van het document op het grondgebied van de Staat die het document heeft afgegeven terug te keren. In elk geval zal de periode gedurende welke de houder mag terugkeren naar het land dat het document heeft afgegeven niet minder dan drie maanden bedragen, behalve wanneer het land waarheen de staatloze van plan is te reizen niet eist dat het reisdocument recht geeft op terugkeer.
2
Onverminderd de bepalingen van het voorgaand lid, mag een Verdragsluitende Staat eisen dat de houder van het document zich onderwerpt aan alle formaliteiten welke voorgeschreven mochten zijn met betrekking tot het verlaten van of het terugkeren naar het grondgebied van die Staat.
§ 14
Slechts met uitzondering van het bepaalde in paragraaf 13, doen de bepalingen van deze Bijlage op geen wijze afbreuk aan de wetten en voorschriften, regelende de voorwaarden voor doorlating naar, transit door, verblijf of vestiging op en vertrek uit de grondgebieden van de Verdragsluitende Staten.
§ 15
Noch de afgifte van het document, noch de daarop gestelde aantekeningen bepalen of beïnvloeden de status van de houder, in het bijzonder wat zijn nationaliteit betreft.
§ 16
De afgifte van het document geeft de houder generlei recht op de bescherming van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers van het land van afgifte en verleent aan deze vertegenwoordigers niet ipso facto het recht tot bescherming.