Consulaire Wet
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
30-01-2019, Stb. 2019, 56 (uitgifte: 15-02-2019, kamerstukken: 35071)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-2019, Stb. 2019, 384 (uitgifte: 06-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Diplomatiek en consulair recht
1.
Aan de consulaire ambtenaren, bij algemene maatregel van rijksbestuur aan te wijzen, wordt toegekend:
- a.
de bevoegdheid tot het opmaken van akten van de burgerlijke stand,
- b.
de bevoegdheid tot het opmaken van andere burgerlijke akten,
- c.
de bevoegdheid tot het verrichten van bepaalde handelingen van vrijwillige rechtspraak in burgerlijke zaken, in Nederland aan kantonrechters en in de landen Aruba, Curaçao of Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan leden van het gerecht in eerste aanleg opgedragen.
2.
Evenzo kan bij algemene maatregel van rijksbestuur een bepaalde onder a of b begrepen bevoegdheid afzonderlijk aan consulaire ambtenaren worden verleend.
3.
Rechtspraak bij andere wetten aan diplomatieke en consulaire ambtenaren opgedragen, wordt uitgeoefend overeenkomstig de regelen van deze wet.
4.
De consulaire ambtenaren oefenen een hun toegekende bevoegdheid uit binnen het ressort dat Onze Minister van Buitenlandse Zaken voor de consulaire post waaraan zij verbonden zijn, heeft vastgesteld, en slechts ten behoeve van daarin aanwezige Nederlanders.
5.
Een consulaire ambtenaar mag scheidsman zijn.
6.
De aan het hoofd van consulaire posten gestelde ambtenaren worden bij koninklijk besluit aangewezen voor de duur dat zij in die functie zijn gesteld. De aanwijzing eindigt met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van hoofd van een consulaire post geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.