Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk
Artikel 153 Functies van de raad van bestuur
Geldend
Geldend vanaf 16-11-2023
- Bronpublicatie:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2411 (uitgifte: 27-10-2023, regelingnummer: 2023/2411)
- Inwerkingtreding
16-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2411 (uitgifte: 27-10-2023, regelingnummer: 2023/2411)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
EU-recht / Marktintegratie
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
1.
Onverminderd de taken die in afdeling 6 aan het Begrotingscomité zijn opgedragen, heeft de raad van bestuur de volgende taken:
- a)
op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder c), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen, rekening houdend met het advies van de Commissie, van het jaarlijks werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie;
- b)
op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder e), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen, rekening houdend met het advies van de Commissie en na overleg tussen de uitvoerend directeur en de bevoegde commissie van het Europees Parlement, van een strategisch meerjarenprogramma voor het Bureau, dat de strategie van het Bureau voor internationale samenwerking bevat, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie;
- c)
op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder g), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen van het jaarverslag, en het doen toekomen daarvan aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan de Commissie en aan de Rekenkamer;
- d)
op basis van een ontwerp dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, onder h), door de uitvoerend directeur is ingediend, het vaststellen van het meerjarenplan inzake personeelsbeleid;
- e)
het uitoefenen van de hem bij artikel 152, lid 2, verleende bevoegdheden;
- f)
het uitoefenen van de hem bij artikel 172, lid 5, verleende bevoegdheden;
- g)
het vaststellen van regels inzake de voorkoming en regeling van belangenconflicten in het Bureau;
- h)
overeenkomstig lid 2, met betrekking tot het personeel van het Bureau, het uitoefenen van de bevoegdheden die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (‘de bevoegdheden tot aanstelling’);
- i)
het vaststellen, overeenkomstig artikel 110 van het Statuut, van passende regels ter uitvoering van het Statuut en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden;
- j)
het opstellen van de in artikel 158, lid 2, genoemde kandidatenlijst;
- k)
het zorgen voor adequate follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en de in artikel 210 bedoelde evaluaties, alsmede uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);
- l)
het geraadpleegd worden voordat de richtsnoeren voor het onderzoek in het Bureau worden vastgesteld, en in de andere in deze verordening bepaalde gevallen;
- m)
indien hij dit nodig acht, het verstrekken van adviezen en het verzoeken om inlichtingen aan de uitvoerend directeur en de Commissie.
- n)
het vaststellen van het reglement van orde van de in artikel 35, lid 8, van Verordening (EU) 2023/2411 bedoelde raad van advies.
2.
Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 142 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden neemt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit waarbij de desbetreffende bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd en de voorwaarden worden bepaald waaronder die delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling kan worden geschorst.
De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.
Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uit te oefenen dan wel te delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.