Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk
Artikel 172 Begroting
Geldend
Geldend vanaf 06-07-2017
- Bronpublicatie:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Inwerkingtreding
06-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
EU-recht / Marktintegratie
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
1.
Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor ieder begrotingsjaar geraamd en in de begroting van het Bureau opgenomen. Ieder begrotingsjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
2.
De ontvangsten en uitgaven op de begroting zijn in evenwicht.
3.
De ontvangsten omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de inkomsten aan taksen die op grond van bijlage I bij deze verordening zijn verschuldigd, de inkomsten aan taksen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 6/2002, de inkomsten aan taksen die op grond van het Protocol van Madrid zijn verschuldigd voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie, alsmede andere betalingen aan de overeenkomstsluitende partijen bij het Protocol van Madrid, de inkomsten aan de in artikel 106 quater van Verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde taksen die op grond van de Akte van Genève zijn verschuldigd voor een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie en, voor zover nodig, een subsidie op een specifiek onderdeel van de afdeling Commissie van de algemene begroting van de Unie.
4.
Ieder jaar vergoedt het Bureau de kosten die door de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten, het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom en andere betrokken en door de lidstaten aan te wijzen autoriteiten zijn gemaakt in het kader van de specifieke opdrachten die zij als schakel in het Uniemerkenstelsel uitvoeren in verband met de volgende diensten en procedures:
- a)
de oppositieprocedures en de procedures tot nietigverklaring die met betrekking tot Uniemerken worden gevoerd bij de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom;
- b)
de informatieverstrekking over het Uniemerkenstelsel door helpdesks en informatiecentra;
- c)
de handhaving van Uniemerken, onder meer door middel van maatregelen uit hoofde van artikel 9, lid 4.
5.
De totale vergoeding van de in lid 4 bedoelde kosten bedraagt 5 % van de jaarlijkse ontvangsten van het Bureau. Onverminderd de derde alinea van dit lid stelt de raad van bestuur, op voorstel van het Bureau en na raadpleging van het Begrotingscomité, de verdeelsleutel vast aan de hand van de volgende redelijke, billijke en relevante indicatoren:
- a)
het jaarlijks aantal aanvragen voor Uniemerken dat uit elke lidstaat afkomstig is;
- b)
het jaarlijks aantal aanvragen voor een nationaal merk in elke lidstaat;
- c)
het jaarlijks aantal opposities en vorderingen tot nietigverklaring die door houders van een Uniemerk in elke lidstaat zijn ingesteld;
- d)
het jaarlijks aantal zaken die bij de overeenkomstig artikel 123 door de lidstaten aangewezen gerechten voor het Uniemerk aanhangig zijn gemaakt;
Ten bewijze van de in lid 4 bedoelde kosten leggen de lidstaten uiterlijk op 31 maart van ieder jaar aan het Bureau statistieken over met de in de eerste alinea, onder a), b), c) en d), van dit lid bedoelde aantallen betreffende het voorgaande jaar, die in het bij de raad van bestuur in te dienen voorstel worden opgenomen.
Uit billijkheidsoverwegingen worden de in lid 4, bedoelde kosten van de instanties in iedere lidstaat geacht overeen te stemmen met ten minste 2 % van de totale vergoeding krachtens dit lid.
6.
De verplichting van het Bureau om de in lid 4 bedoelde kosten voor een bepaald jaar te vergoeden, geldt uitsluitend voor zover er dat jaar geen sprake is van een begrotingstekort.
7.
In geval van een begrotingsoverschot, en onverminderd lid 10, kan de raad van bestuur, op voorstel van het Bureau en na raadpleging van het Begrotingscomité, het in lid 5 neergelegde percentage verhogen tot maximaal 10 % van de jaarlijkse ontvangsten van het Bureau.
8.
Indien er gedurende vijf opeenvolgende jaren een aanzienlijk overschot wordt gegenereerd, besluit het Begrotingscomité, onverminderd de leden 4 tot en met 7 en lid 10 van dit artikel en de artikelen 151 en 152, op voorstel van het Bureau en in overeenstemming met het jaarlijks werkprogramma en de strategische meerjarenprogramma's als bedoeld in artikel 153, lid 1, onder a) en b), met tweederdemeerderheid van stemmen over de overdracht van een gedeelte van het sinds 23 maart 2016 gegenereerde overschot naar de begroting van de Unie.
9.
Het Bureau stelt om de twee jaar voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over zijn financiële situatie op, onder meer inzake de in het kader van artikel 152, leden 5 en 6, en de leden 5 en 7 van onderhavig artikel verrichte financiële transacties. De financiële situatie van het Bureau wordt door de Commissie op basis van dat verslag beoordeeld.
10.
Het Bureau houdt een financiële reserve aan die overeenstemt met één jaar aan operationele uitgaven, om de operationele continuïteit en de uitvoering van zijn taken te verzekeren.