Einde inhoudsopgave
Faillissementswet
Artikel 377 [Bevoegdheden schuldenaar tijdens afkoelingsperiode]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
07-10-2020, Stb. 2020, 414 (uitgifte: 03-11-2020, kamerstukken: 35249)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-10-2020, Stb. 2020, 415 (uitgifte: 03-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Algemeen
1.
Als de schuldenaar voor de afkondiging van de afkoelingsperiode, bedoeld in artikel 376, de bevoegdheid had tot gebruik, verbruik of vervreemding van goederen, dan wel de inning van vorderingen, blijft deze bevoegdheid hem tijdens de afkoelingsperiode toekomen, voor zover dit past binnen de normale voortzetting van de onderneming die hij drijft.
2.
De schuldenaar maakt alleen gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, als de belangen van de betrokken derden, voldoende zijn gewaarborgd.
3.
De rechtbank heft de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid op of beperkt het gebruik van deze bevoegdheid op verzoek van één of meer betrokken derden, als niet langer wordt voldaan aan het vorige lid. De rechtbank beslist hierover niet dan nadat zij de genoemde derden, de schuldenaar, de herstructureringsdeskundige, bedoeld in artikel 371, zo die is aangewezen, en de observator, bedoeld in artikel 380, zo die is aangesteld, op een door haar nader te bepalen wijze en binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.