Einde inhoudsopgave
Regeling Jeugdwet
Artikel 8a
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Bronpublicatie:
27-11-2018, Stcrt. 2018, 68315 (uitgifte: 10-12-2018, regelingnummer: 1431181-182536-WJZ)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2018, Stcrt. 2018, 68315 (uitgifte: 10-12-2018, regelingnummer: 1431181-182536-WJZ)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Jeugdzorg
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Jeugdbeleid / Algemeen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Bijzonder strafrecht / Jeugdstrafrecht
1.
De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt sluit een schriftelijke arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst voor vervoer met iedere derde die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget jeugdhulp laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer van een derde is betrokken of een hulp uit het sociaal netwerk jeugdhulp zal verlenen.
2.
Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:
- a.
een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan jeugdhulp van degene ten behoeve van wie het budget is verstrekt;
- b.
de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 8b, vierde lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek[lees: periodieke] maandbetalingen;
- c.
een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget jeugdhulp levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;
- d.
indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.
3.
De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank.
4.
Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid.
5.
De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 8.1.8, eerste lid, van de wet.
6.
Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst wordt onmiddellijk aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.
7.
Op verzoek van een college kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen dat dat college, voor zover het de goedkeuring van de overeenkomst van personen aan wie het college een persoonsgebonden budget verstrekt en het kenbaar maken van een wijziging van de overeenkomst betreft, voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid in de plaats treedt van de Sociale verzekeringsbank. Indien de vorige zin is toegepast bericht het college de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van wijzigingen als bedoeld in het zesde lid.