Einde inhoudsopgave
Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen, 1966
Artikel 21 Toezicht
Geldend
Geldend vanaf 03-02-2000
- Redactionele toelichting
Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens het protocol van 11-11-1988, Trb. 1990, 56.
- Bronpublicatie:
11-11-1988, Trb. 1990, 56 (uitgifte: 20-04-1990, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-02-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-03-2004, Trb. 2004, 56 (uitgifte: 23-03-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Schepen in het bezit van een certificaat afgegeven krachtens artikel 16 of artikel 17 zijn, wanneer zij zich in havens van andere Verdragsluitende Regeringen bevinden, onderworpen aan het toezicht door daartoe door deze Regeringen behoorlijk gemachtigde ambtenaren. De Verdragsluitende Regeringen zien erop toe dat een dergelijk toezicht voor zover redelijk en praktisch uitvoerbaar is wordt uitgeoefend ten einde vast te stellen dat zich aan boord een krachtens dit Verdrag geldig certificaat bevindt. Indien zich aan boord van het schip een geldig Internationaal Certificaat van Uitwatering bevindt, heeft dit toezicht slechts tot doel vast te stellen dat:
- a.
de belading van het schip de door het certificaat toegestane grenzen niet overschrijdt;
- b.
de plaats van de uitwateringslijn overeenkomt met hetgeen daaromtrent op het certificaat is aangegeven;
- c.
het schip ten aanzien van de onder a en b van het negende lid van artikel 19 vermelde delen niet zodanige ingrijpende veranderingen heeft ondergaan dat het kennelijk ongeschikt is om zonder gevaar voor mensenlevens zee te kiezen.
Indien zich aan boord een geldig Internationaal Certificaat van Vrijstelling betreffende de Uitwatering bevindt, heeft dit toezicht slechts tot doel vast te stellen dat aan de in dat certificaat gestelde voorwaarden wordt voldaan.
2.
Indien een dergelijk toezicht wordt uitgeoefend krachtens lid 1 c van dit artikel, wordt het slechts uitgeoefend voor zover noodzakelijk is om te verzekeren dat het schip niet uitvaart totdat het zonder gevaar voor passagiers en bemanning zee kan kiezen.
3.
Indien het in dit artikel bedoelde toezicht aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen van welke aard ook, stelt de ambtenaar die het toezicht uitoefent de consul of de diplomatieke vertegenwoordiger van de Staat wiens vlag het schip voert onmiddellijk schriftelijk in kennis van een dergelijke beslissing en van alle omstandigheden waarin maatregelen noodzakelijk werden geacht.