Einde inhoudsopgave
Invoeringswet Invorderingswet 1990
Artikel LVII
Geldend
Geldend vanaf 01-06-1990
- Bronpublicatie:
30-05-1990, Stb. 1990, 222 (uitgifte: 01-01-1990, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 21135 Overheid.nl: 21135)
- Inwerkingtreding
01-06-1990
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-1990, Stb. 1990, 222 (uitgifte: 01-01-1990, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 21135Overheid.nl: 21135)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
Staatsrecht / Wetgeving
1.
De Invorderingswet 1990 en deze wet treden in werking met ingang van 1 juni 1990, met uitzondering van artikel LXII van deze wet dat in werking treedt met ingang van de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2.
Met betrekking tot belastingaanslagen die zijn gedagtekend vóór 1 juni 1990, geldt dat:
- a.
in afwijking van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 de betalingstermijnen vermeld op de aanslagbiljetten waaruit van die belastingaanslagen blijkt, ook na 31 mei 1990 blijven gelden;
- b.
belastingaanslagen die vóór 1 juni 1990 dadelijk en ineens invorderbaar zijn geworden op grond van artikel 9 van de wet van 22 mei 1845 op de invordering van 's Rijks directe belastingen na 31 mei 1990 terstond en tot het volle bedrag invorderbaar zijn;
- c.
dwangbevelen die vóór 1 juni 1990 zijn betekend, geacht worden te zijn betekend op de voet van artikel 13 van de Invorderingswet 1990;
- d.
beslagen die vóór 1 juni 1990 ter zake van die belastingaanslagen rechtsgeldig zijn gelegd, geacht worden ook voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 rechtsgeldig te zijn gelegd;
- e.
in afwijking van artikel 27 van de Invorderingswet 1990 een verjaringstermijn van drie jaren blijft gelden tenzij na 31 mei 1990 doch voordat de verjaringstermijn van drie jaren is verstreken, een akte van vervolging wordt betekend.
3.
Vóór 1 juni 1990 aan de ontvanger betekende rechtsgeldige overdrachten onder bijzondere titel van vorderingen ter zake van op belastingaanslagen uit te betalen bedragen, die betrekking hebben op tijdvakken welke zijn geëindigd vóór dat tijdstip, worden geacht de in artikel 24, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 bedoelde instemming van de ontvanger te hebben verkregen, tenzij met betrekking tot die vorderingen schuldvergelijking op de voet van artikel 1467, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek ook na 31 mei 1990 mogelijk zou zijn, indien het genoemde artikel 24 niet van toepassing zou zijn.
4.
Artikel 40 van de Invorderingswet 1990 vindt geen toepassing in de gevallen waarin de vervreemding, bedoeld in dat artikel, heeft plaatsgevonden vóór 1 juni 1990.
5.
Met betrekking tot aansprakelijkstellingen ter zake van belastingaanslagen die krachtens enige wettelijke bepaling hebben plaatsgevonden vóór 1 juni 1990, vindt hoofdstuk VI van de Invorderingswet 1990 geen toepassing, doch blijven de ten aanzien van die aansprakelijkstellingen op 31 mei 1990 geldende regelingen van toepassing.
6.
Met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting waarmee een teruggaaf voetoverheveling is verrekend, geldt voor de invordering als aanslag de aanslag omschreven in artikel 62b, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 521) zoals dat luidde op 31 december 1989.