Einde inhoudsopgave
Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren
Artikel 36a [Ambtenaar bijzondere opsporingsdienst]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
26-01-2021, Stb. 2021, 46 (uitgifte: 05-02-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-05-2022, Stb. 2022, 194 (uitgifte: 25-05-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Politierecht / Bevoegdheden
1.
Op de ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst zijn de artikelen 1, derde tot en met zesde lid, 2, 4, 5, 7, eerste lid, aanhef en onder a, b, e en f, tweede en derde lid, 10, 10a, 12a, 12b, 12e, 12f, 17, eerste tot en met derde lid, vierde lid, onder b, en vijfde lid, 18, eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, 18a, 19 tot en met 22a en 23 van dit besluit van toepassing.
2.
Voor de toepassing van:
- a.
artikel 1, derde lid, wordt voor ‘meerdere’ gelezen: de ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst die uit hoofde van zijn functie met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;
- b.
artikel 1, vierde lid, onder a, wordt voor ‘bevoegd gezag’ gelezen: de officier van justitie;
- c.
artikel 1, vierde lid, onder d, wordt voor ‘geweldmiddel’ gelezen: de wapens en de uitrusting waarmee geweld kan worden uitgeoefend, ten aanzien waarvan krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de in dat lid genoemde artikelen niet van toepassing zijn op ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten;
- d.
de artikelen 17, vierde lid, onder b, en 18, eerste lid, aanhef en onder b, wordt voor ‘de korpschef’ telkens gelezen ‘het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst’ en voor ‘een andere ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of c, van de Politiewet 2012, die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ telkens gelezen: de ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst;
- e.
artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, wordt voor ‘de korpschef’ gelezen: het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst;
- f.
artikel 18a, tweede lid, wordt voor ‘artikel 7, eerste en zevende lid, van de Politiewet 2012’ gelezen: artikel 6, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;
- g.
artikel 20 wordt voor ‘artikel 7, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012’ gelezen: artikel 6, derde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;
- h.
artikel 21 wordt voor ‘onderzoek aan kleding of voorwerpen’ gelezen ‘onderzoek aan kleding’ en wordt voor ‘artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012’ gelezen: artikel 6, derde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.