Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 546 [Invrijheidstelling]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1926
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de artikelen vernummerd in 1 t/m 592.
- Bronpublicatie:
30-07-1925, Stb. 1925, 343 (uitgifte: 01-01-1925, kamerstukken/regelingnummer: -)
15-01-1921, Stb. 1921, 14 (uitgifte: 28-01-1921, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1926
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1925, Stb. 1925, 465 (uitgifte: 01-01-1925, kamerstukken/regelingnummer: -)
04-12-1925, Stb. 1925, 465 (uitgifte: 01-01-1925, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Zoodra het groote gevaar voor herhaling of voortzetting van het feit is geweken, beveelt de officier van justitie de onmiddellijke invrijheidstelling van den verdachte.
2.
De rechter-commissaris kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van den officier van justitie of op het verzoek van den verdachte de invrijheidstelling van den verdachte bevelen. Artikel 544 is van toepassing.
3.
De rechtbank kan, ambtshalve of op het verzoek van den verdachte, het bevel tot inverzekeringstelling opheffen. Artikel 69, tweede lid, is van toepassing.
4.
Het bevel kan mede worden opgeheven bij de uitspraak van het vonnis ter zake van het in artikel 540 bedoelde feit gewezen. De opheffing wordt daarbij steeds bevolen, indien straf of maatregel ter zake van dat feit niet wordt opgelegd.