Einde inhoudsopgave
Leerplichtwet BES
Artikel 8 Vervangende leerplicht
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Primair onderwijs
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Indien het een jongere betreft die ten minste de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt en waarvan naar het oordeel van het bestuurscollege is komen vast te staan, dat hij niet geschikt is volledig onderwijs aan een school te volgen, kan het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, op aanvraag van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen, in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school, toestaan dat gedurende een bepaald schooljaar, voor zover nodig, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 2.13, 2.14, 2.18, 2.31, vierde lid, en 2.38, zesde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 de jongere aan de school een programma volgt, dat naast algemeen vormend onderwijs en op het beroep gericht onderwijs tevens praktijktijd bevat, bestaande uit arbeid van lichte aard, te verrichten naast en in de samenhang met het onderwijs.
2.
De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een plan van aanpak dat voorziet in een begeleidingsprogramma ten behoeve van de jongere dat is opgesteld door de school en dat ten minste bevat een beschrijving van de onderwijsdoelen en van de praktijktijd.
3.
Alvorens het bestuurscollege besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, hoort het bestuurscollege in elk geval:
- a.
degene die de aanvraag heeft ingediend en de jongere zelf, en
- b.
het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven.
4.
Het bestuurscollege besluit binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en zendt binnen 2 weken na het nemen van het besluit daarvan afschrift aan de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen.
5.
Indien de jongere nog steeds niet geschikt is volledig onderwijs als bedoeld in het eerste lid aan een school te volgen, kunnen de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen het bestuurscollege ten minste acht weken voor het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, aanvragen om de toestemming voor het daaropvolgend schooljaar te verlengen. De aanvraag gaat vergezeld van een verklaring van het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven, waarin een overzicht is gegeven van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het programma en waaruit blijkt dat een terugkeer van de jongere naar het onderwijs, bedoeld in de artikelen 2.12 tot en met 2.14 en 2.18 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, te ontraden is, alsmede dat voortzetting van het programma bijdraagt aan de ontwikkeling van de jongere. Het tweede en derde lid zijn van toepassing.
6.
Een jongere die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en personeel negatief beïnvloedt en die een grens heeft overschreden of dreigt te overschrijden en daardoor tijdelijk niet meer is te handhaven binnen de school, kan door het bestuurscollege van het openbaar lichaam waar de jongere als ingezetene is ingeschreven, op aanvraag van het bevoegd gezag van een school en na overleg met de in artikel 6, eerste lid, bedoelde personen, opgedragen worden een niet vrijblijvend traject te volgen buiten de school. Dit traject wordt gevolgd binnen een afgebakende periode van enkele maanden, waarin de jongere gemotiveerd wordt om zijn schoolloopbaan te vervolgen. Dit traject wordt gevolgd in een daartoe door Onze Minister aangewezen organisatie.