Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 4.21 [Identiteits- en verblijfsdocumenten]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Bronpublicatie:
08-04-2019, Stb. 2019, 143 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-04-2019, Stb. 2019, 143 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:
- a.
voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;
- b.
voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8 onder e, van de Wet: een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart, indien zij de nationaliteit van een staat bezitten als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, of, indien zij een zodanige nationaliteit niet bezitten:
- 1°
een geldig nationaal paspoort met een voor inreis benodigd visum, indien na inreis nog geen 90 dagen zijn verstreken;
- 2°
een geldig nationaal paspoort met een stempel van de inreis, indien voor inreis geen visum benodigd is en na inreis nog geen 90 dagen zijn verstreken;
- 3°
een geldig nationaal paspoort met een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 8.13, vierde lid, indien na afgifte van de verklaring nog geen zes maanden zijn verstreken; of
- 4°
een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verblijfsdocument als bedoeld in artikel 8.13, vijfde lid, dan wel artikel 8.20, eerste lid;
- c.
voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend, dan wel verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel m, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;
- d.
voor vreemdelingen, anders dan bedoeld onder c, die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, g, h, j of k, van de Wet hebben en die niet beschikken over een ingevolge de Wet vereist geldig document voor grensoverschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat kan worden voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;
- e.
voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie is geplaatst.
2.
Geen document, anders dan bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.
3.
Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is vereist.
4.
Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening ‘beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht’ gesteld.