Besluit Beheer Haringvlietsluizen
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2000
- Bronpublicatie:
05-06-2000, Stcrt. 2000, 110 (uitgifte: 09-06-2000, regelingnummer: HK/AW2000/8178)
- Inwerkingtreding
11-06-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-06-2000, Stcrt. 2000, 110 (uitgifte: 09-06-2000, regelingnummer: HK/AW2000/8178)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
Staatsrecht / Staatsinrichting
1.
De Haringvlietsluizen worden zodanig beheerd dat de functionaliteit van de innamepunten, de noodinlaten en de intrekzones van de waterbedrijven, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende bijlage 2, behouden blijft.
2.
De functionaliteit van de innamepunten, noodinlaten en intrekzones blijft behouden als — rekening houdend met de locatiespecifieke overbruggingsmogelijkheden — ter plaatse ten gevolge van de inwerkingtreding van dit besluit géén significante verhoging van het chloridegehalte optreedt, ten opzichte van de situatie vóór inwerkingtreding van dit besluit, rekening houdend met autonome ontwikkelingen. In een nog vast te stellen protocol zal een en ander nog nader worden uitgewerkt.
3.
Ter bewaking van de functionaliteit van de bedoelde innamepunten, noodinlaten en intrekzones zal uiterlijk één jaar voorafgaand aan het gewijzigde sluisbeheer als bedoeld in artikel 1, lid 1, een continu werkend meetnet voor in elk geval chloride functioneren.
4.
In het in lid 2 bedoelde protocol worden regels gesteld ten aanzien van onder meer:
- —
de inrichting van het meetnet;
- —
de wijze waarop het chloridegehalte en/of eventuele andere parameters worden vastgesteld;
- —
de methodiek waarmee wordt vastgesteld of sprake is van een significante verhoging van het chloridegehalte en/of eventuele andere relevante parameters;
- —
de voorwaarden en procedures waaronder in bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt afgeweken van het sluisbeheer;
- —
de wijze waarop en de frequentie waarmee de (nood)procedures en de effectiviteit daarvan in de praktijk worden uitgetest.
Het protocol wordt namens mij, na op overeenstemming gericht overleg met de betrokken waterbedrijven en met instemming van de regionale Inspectie voor de Milieuhygiëne te Zuid-Holland, uiterlijk één jaar voorafgaand aan het gewijzigde sluisbeheer, door de Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland vastgesteld.