Einde inhoudsopgave
Statuut van het Internationaal Gerechtshof
Artikel 31
Geldend
Geldend vanaf 24-07-1987
- Bronpublicatie:
24-07-1987, Trb. 1987, 114 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
24-07-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-07-1987, Trb. 1987, 114 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Rechters die de nationaliteit bezitten van één der partijen behouden het recht zitting te nemen in de zaak die voor het Hof dient.
2.
Indien zich onder de rechters die zitting zullen nemen een rechter bevindt die de nationaliteit van één der partijen bezit, kan elk der andere partijen naar eigen keuze een persoon aanwijzen die zitting zal nemen als rechter. Deze wordt bij voorkeur gekozen uit de personen die overeenkomstig het in de artikelen 4 en 5 bepaalde waren voorgedragen.
3.
Indien zich onder de rechters die zitting zullen nemen geen rechter bevindt die de nationaliteit van de partijen bezit, kan elk dezer partijen een rechter kiezen overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.
4.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het geval bedoeld in de artikelen 26 en 29. In deze gevallen verzoekt de President één of, zo nodig, twee van de leden van het Hof die de kamer vormen hun plaats af te staan aan de leden van het Hof die de nationaliteit van de betrokken partijen bezitten en, zo dezen er niet zijn of verhinderd zijn, aan de voor dit doel door de partijen gekozen rechters.
5.
Wanneer verschillende partijen in een zaak hetzelfde belang hebben, worden zij voor de toepassing van de voorgaande bepalingen beschouwd als één partij. In geval van twijfel hierover beslist het Hof.
6.
De rechters gekozen overeenkomstig het tweede, derde en vierde lid van dit artikel dienen te voldoen aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in de artikelen 2, 17 (tweede lid), 20 en 24 van dit Statuut. Zij nemen deel aan de beslissing op voet van volkomen gelijkheid met hun ambtgenoten.