Einde inhoudsopgave
Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels
Artikel 6b
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Inrichting wegverkeer
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Bouwrecht / Veiligheid en milieu
1.
De tunnelbeheerder past in de tunnel een krachtens artikel 6a, eerste lid, vastgestelde gestandaardiseerde uitrusting toe.
2.
Indien overwogen wordt een tunnel te bouwen, laat de tunnelbeheerder een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, derde lid, uitvoeren ten aanzien van de tunnel zoals bij het vaststellen van het tracé voorzien wordt.
3.
De tunnelbeheerder kan van de gestandaardiseerde uitrusting, als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend afwijken indien:
- a.
dit noodzakelijk is om aan de in artikel 6, eerste lid, genoemde norm te voldoen, en
- b.
de tunnelbeheerder daarover advies heeft ingewonnen bij de veiligheidsbeambte, en
- c.
daarmee ten minste de zelfde mate van veiligheid wordt geboden als is beoogd met de betrokken gestandaardiseerde uitrusting of onderdelen daarvan, of
- d.
toepassing wordt gegeven aan artikel 3, tweede lid, of artikel 14 van Richtlijn 2004/54 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet.
4.
De tunnelbeheerder kiest de toe te passen gestandaardiseerde uitrusting, als bedoeld in het eerste lid, voorafgaand:
- a.
aan de vaststelling van het projectbesluit, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet, of
- b.
aan de vaststelling van een omgevingsplan of een wijziging daarvan.
5.
Indien de tunnelbeheerder op grond van het derde lid afwijkt van de gestandaardiseerde uitrusting, maakt de tunnelbeheerder de keuze over de toe te passen uitrusting voorafgaand:
- a.
aan de vaststelling van het projectbesluit, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet, of
- b.
aan de vaststelling van een omgevingsplan of een wijziging daarvan.
6.
De keuze voor de toe te passen uitrusting, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, of de keuze voor de toe te passen uitrusting, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, wordt gemaakt in overeenstemming met het bevoegd college van burgemeester en wethouders.