Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken
Artikel 24 Tenuitvoerlegging van het Verdrag
Geldend
Geldend vanaf 01-04-1995
- Bronpublicatie:
25-01-1988, Trb. 1991, 4 (uitgifte: 07-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-04-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-01-1997, Trb. 1997, 10 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand
1.
De Partijen plegen onderling overleg met betrekking tot de tenuitvoerlegging van dit Verdrag door tussenkomst van hun onderscheiden bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen hiertoe rechtstreeks overleg plegen en kunnen ondergeschikte autoriteiten machtigen namens hen op te treden. De bevoegde autoriteiten van twee of meer Partijen kunnen onderling overeenstemming bereiken over de wijze van toepassing van het Verdrag tussen hen.
2.
Indien de aangezochte Staat van mening is dat de toepassing van dit Verdrag in een bepaald geval ernstige en onwenselijke gevolgen zou hebben, raadplegen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte en van de verzoekende Staat elkaar en trachten zij de situatie in onderling overleg op te lossen.
3.
Een coördinerend lichaam, samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Partijen, ziet toe op de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen en het functioneren van dit Verdrag, onder auspiciën van de OESO. Hiertoe beveelt het coördinerend lichaam iedere maatregel aan die kan bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doeleinden van het Verdrag. In het bijzonder treedt het op als forum voor het bestuderen van nieuwe methoden en procedures om de internationale samenwerking in belastingzaken te vergroten, en het kan, indien passend, herzieningen van of wijzigingen op het Verdrag aanbevelen. Staten die het Verdrag hebben ondertekend maar nog niet bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, hebben het recht als waarnemer vertegenwoordigd te zijn bij de vergaderingen van het coördinerend lichaam.
4.
Een Partij kan het coördinerend lichaam vragen adviezen te geven over de uitlegging van de bepalingen van het Verdrag.
5.
Indien zich moeilijkheden of twijfels voordoen tussen twee of meer Partijen aangaande de tenuitvoerlegging en interpretatie van het Verdrag, trachten de bevoegde autoriteiten van die Partijen de aangelegenheid in onderling overleg op te lossen. De bereikte oplossing wordt medegedeeld aan het coördinerend lichaam.
6.
De Secretaris-Generaal van de OESO doet de Partijen en de Ondertekenende Staten die het Verdrag nog niet hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, mededeling van de adviezen die door het coördinerend lichaam zijn gegeven overeenkomstig de bepalingen van het vierde lid hierboven en in gevallen waarin op voet van het voorgaande lid onderlinge overeenstemming is bereikt.