Einde inhoudsopgave
Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Artikel 32
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Bronpublicatie:
07-07-2010, Stb. 2010, 337 (uitgifte: 01-09-2010, kamerstukken: 32019)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2010, Stb. 2010, 387 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Deze rijkswet treedt tegelijk in werking met art. I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (07-09-2010, Stb. 333). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Aruba, Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van het Koninkrijk.
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Politierecht / Bevoegdheden
Politierecht / Organisatie
1.
De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie stelt voor 15 maart van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar een ontwerpjaarplan met een daarbij behorende ontwerpbegroting op na overleg met de korpschefs en de hoofdofficieren van justitie en in overeenstemming met de procureur-generaal. De ontwerpbegroting gaat vergezeld van een meerjarenraming voor ten minste vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Hij zendt de ontwerpbegroting en het ontwerpjaarplan toe aan Onze Ministers.
2.
Aan het ontwerpjaarplan liggen de jaarplannen van de openbare ministeries van de landen, de jaarplannen van de politiekorpsen en het beleidsprogramma voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ten grondslag. Daarbij wordt rekening gehouden met de analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen dat tweejaarlijks wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de procureur-generaal.
3.
Het jaarplan bevat in ieder geval:
- a.
een overzicht van de vervolging- en opsporingsactiviteiten van de landen waarvoor ambtenaren van politie, materieel en middelen via de gemeenschappelijke voorziening worden ingezet;
- b.
de daartoe noodzakelijke capaciteit en de aard van de capaciteit van de gemeenschappelijke voorziening;
- c.
de inzet van ambtenaren van politie, middelen en materieel via de gemeenschappelijke voorziening in de onderscheiden politiekorpsen van de landen;
- d.
een overzicht van de met de onder c bedoelde inzet te behalen resultaten;
- e.
een opleidings- en trainingsplan voor de ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie.
4.
Onze Ministers voeren jaarlijks voor 15 april overleg over het ontwerpjaarplan en de ontwerpbegroting. Indien de in het eerste lid bedoelde overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie de verschillen in zienswijze schriftelijk vast. Onze Ministers beslissen daarop gehoord de procureur-generaal.
5.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland, draagt er voor zorg dat de ontwerpbegroting na onderlinge overeenstemming daarover van Onze Ministers ter vaststelling wordt ingediend bij de raad van ministers van het Koninkrijk. Bij de ontwerpbegroting wordt het ontwerpjaarplan gevoegd.