Einde inhoudsopgave
Tijdelijke wet Groningen
Artikel 17 [Schriftelijke opmerkingen]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
19-04-2023, Stb. 2023, 164 (uitgifte: 15-05-2023, kamerstukken: 35603)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-06-2023, Stb. 2023, 205 (uitgifte: 19-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Justitie en Veiligheid
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Staatsrecht / Bestuur
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
Bestuursprocesrecht / Beroep
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
1.
Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak, indien van toepassing na het uitbrengen van een conclusie overeenkomstig artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht, aanstonds beslist overeenkomstig het tiende lid, stelt zij partijen in de gelegenheid om binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.
2.
De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak te bepalen wijze.
3.
Schriftelijke opmerkingen worden ter griffie van de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak ingediend. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan partijen.
4.
Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een termijn bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door partijen. De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak kan, indien een mondelinge toelichting is bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.
5.
Een schriftelijke toelichting wordt door de partij ondertekend en ter griffie van de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak ingediend.
6.
Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie dan wel kan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, onder overeenkomstige toepassing van artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht, één van haar leden verzoeken een conclusie te nemen, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan partijen. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop doen toekomen aan de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak.
7.
De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak bepaalt de dag waarop de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak zal beslissen:
- a.
na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, indien door de voorzitter van Afdeling bestuursrechtspraak geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het zesde lid, of
- b.
nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad dan wel het daartoe op grond van het zesde lid verzochte lid van Afdeling bestuursrechtspraak conclusie heeft genomen.
8.
De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak kan de vraag herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.
9.
De Afdeling bestuursrechtspraak zendt de vraag door naar de Hoge Raad indien de vraagstelling de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreft. De Hoge Raad zendt de vraag door naar de Afdeling bestuursrechtspraak indien de vraagstelling niet de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreft.
10.
De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak ziet af van beantwoording indien de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële uitspraak leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak kan zich bij de vermelding van de gronden van de uitspraak beperken tot dit oordeel.
11.
Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure, bedoeld in artikel 16, eerste lid, op het beroep te beslissen, kan de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak, indien dat de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden met het oog op aanhangige beroepen in soortgelijke zaken.
12.
De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak begroot in de uitspraak, onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, de kosten die partijen ingevolge dit artikel hebben gemaakt.
13.
De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak aan de rechtbank en aan partijen. De griffier zendt daarbij eveneens een afschrift van de genomen conclusie, indien van toepassing, en van de schriftelijke opmerkingen en toelichtingen, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid.