Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2021/1883 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
Artikel 8 Redenen tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart
Geldend
Geldend vanaf 17-11-2021
- Bronpublicatie:
20-10-2021, PbEU 2021, L 382 (uitgifte: 28-10-2021, regelingnummer: 2021/1883)
- Inwerkingtreding
17-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-10-2021, PbEU 2021, L 382 (uitgifte: 28-10-2021, regelingnummer: 2021/1883)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsmarktbeleid en -bemiddeling
1.
Een lidstaat trekt een Europese blauwe kaart in of weigert die te verlengen indien:
- a)
de Europese blauwe kaart of de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd;
- b)
de betrokken onderdaan van een derde land geen geldige arbeidsovereenkomst voor een hooggekwalificeerde baan meer heeft;
- c)
de betrokken onderdaan van een derde land niet langer beschikt over de in artikel 5, lid 1, punt b) of c), bedoelde kwalificaties, of
- d)
2.
Een lidstaat mag een Europese blauwe kaart intrekken of weigeren die te verlengen:
- a)
om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;
- b)
waar passend, indien de werkgever zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen;
- c)
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan en, waar van toepassing, in dat van zijn gezinsleden, te voorzien zonder een beroep te doen op het socialebijstandsstelsel van die lidstaat;
- d)
indien de houder van een Europese blauwe kaart in die lidstaat verblijft om andere redenen dan waarvoor hij werd toegelaten op het grondgebied;
- e)
indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen;
- f)
- g)
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet langer in het bezit is van een geldig reisdocument, vooropgesteld dat die lidstaat voorafgaand aan het intrekken van de Europese blauwe kaart een redelijke termijn heeft vastgesteld waarbinnen die houder van een Europese blauwe kaart een geldig reisdocument moet verkrijgen en overleggen, of
- h)
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet voldoet aan de mobiliteitsvoorwaarden uit hoofde van hoofdstuk V.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), beoordelen de lidstaten de toereikendheid van middelen naar hun aard en regelmaat en kunnen zij rekening houden met het niveau van de nationale minimumlonen, minimuminkomens of minimumpensioenen, alsmede met het aantal gezinsleden van de houder van een Europese blauwe kaart. Bij een dergelijke beoordeling wordt rekening gehouden met de bijdragen van de gezinsleden aan het gezinsinkomen.
3.
In afwijking van dit artikel, lid 2, eerste alinea, punt f), wordt een nalaten om de uit hoofde van artikel 15, lid 2, punt a), of artikel 15, lid 3 of lid 4, vereiste mededeling te doen op zichzelf niet als een reden beschouwd om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, mits de houder van een Europese blauwe kaart bewijst dat de mededeling de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen waarop hij geen invloed heeft.
4.
In afwijking van lid 1, punten b) en d), mogen lidstaten besluiten een Europese blauwe kaart niet in te trekken of de verlenging ervan niet te weigeren als de houder van een Europese blauwe kaart tijdelijk en in ieder geval niet langer dan twaalf maanden niet voldoet aan de in artikel 5, lid 1, punt a), of artikel 5, lid 3, of, indien toepasselijk, in artikel 5, lid 4 of lid 5, vastgestelde toelatingscriteria als gevolg van ziekte, handicap of ouderschapsverlof.
5.
In afwijking van lid 1, punten b) en d), en lid 2, eerste alinea, punt c), wordt een Europese blauwe kaart niet ingetrokken en wordt de verlenging ervan niet geweigerd in geval van werkloosheid van de houder van een Europese blauwe kaart, tenzij:
- a)
de gecumuleerde periode van werkloosheid van de houder van een Europese blauwe kaart meer dan drie maanden bedraagt en hij sinds minder dan twee jaar houder is van een Europese blauwe kaart, of
- b)
de gecumuleerde periode van werkloosheid van de houder van een Europese blauwe kaart meer dan zes maanden bedraagt en hij reeds ten minste twee jaar houder is van een Europese blauwe kaart.
De lidstaten mogen langere perioden van werkloosheid toestaan vooraleer zij overgaan tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart.
6.
Indien een lidstaat voornemens is een Europese blauwe kaart overeenkomstig lid 2, eerste alinea, punt b) of e), in te trekken of niet te verlengen, stelt de bevoegde autoriteit de houder van een Europese blauwe kaart daar vooraf van in kennis en legt hij de houder van een Europese blauwe kaart een redelijke termijn van ten minste drie maanden op om een nieuwe baan te zoeken, onder de voorwaarden van artikel 15, leden 1, 2, en 3. Indien de houder van een Europese blauwe kaart al ten minste twee jaar heeft gewerkt, bedraagt de periode om een baan te zoeken ten minste zes maanden.
7.
Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.