Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2021/1883 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 17-11-2021
- Bronpublicatie:
20-10-2021, PbEU 2021, L 382 (uitgifte: 28-10-2021, regelingnummer: 2021/1883)
- Inwerkingtreding
17-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-10-2021, PbEU 2021, L 382 (uitgifte: 28-10-2021, regelingnummer: 2021/1883)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsmarktbeleid en -bemiddeling
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, punten a) en b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel ‘Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei’ wordt als doel gesteld dat de Unie een economie moet worden die is gebaseerd op kennis en innovatie, waarin de administratieve lasten voor ondernemingen worden verminderd en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar worden afgestemd. In die mededeling wordt gewezen op de noodzaak een integraal arbeidsmigratiebeleid te ontwikkelen en de integratie van migranten te verbeteren. Maatregelen om de toegang van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen te vergemakkelijken, moeten in die bredere context worden bekeken.
- (2)
In de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014 wordt verklaard dat Europa moet concurreren in de wereldwijde wedloop om talent teneinde een aantrekkelijke bestemming voor mensen met talent en vaardigheden te blijven. Daarom moeten strategieën worden ontwikkeld die de mogelijkheden voor legale migratie optimaliseren, onder meer door de bestaande regels te stroomlijnen.
- (3)
In de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015 met als titel ‘De Europese migratieagenda’ wordt gepleit voor een aantrekkelijke Uniebrede regeling voor hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen en wordt vermeld dat een herziening van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (4) noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen doeltreffender getalenteerde mensen aan te trekken en daarbij zowel de demografische uitdagingen van de Unie als de tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in belangrijke sectoren van de economie van de Unie aan te pakken. De oproep om die richtlijn te herzien wordt herhaald in de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 ‘over een nieuw migratie- en asielpact’, waarin wordt gesteld dat de hervorming van de Europese blauwe kaart ‘een echte toegevoegde waarde voor de EU [moet] opleveren bij het aantrekken van vaardigheden door middel van een doeltreffend en flexibel EU-breed instrument’.
- (4)
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 12 april 2016 (5) aangedrongen op een ambitieuze en gerichte herziening van Richtlijn 2009/50/EG, met inbegrip van het toepassingsgebied ervan.
- (5)
De uitdagingen die de Commissie in haar mededeling van 22 mei 2014 over de uitvoering van Richtlijn 2009/50/EG heeft vastgesteld, moeten worden aangegaan. De Unie moet ernaar streven een aantrekkelijkere en effectievere Uniebrede regeling voor hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen vast te stellen. De aanpak van de Unie om dergelijke hooggekwalificeerde werknemers aan te trekken moet verder worden geharmoniseerd en de Europese blauwe kaart moet op dat vlak het belangrijkste instrument worden, met snellere procedures, soepelere en inclusievere toelatingscriteria en uitgebreidere rechten, waaronder vlottere mobiliteit binnen de EU. Aangezien Richtlijn 2009/50/EG daartoe grondig moet worden gewijzigd, moet ze worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe.
- (6)
Er moet een duidelijk en transparant Uniebreed toelatingsstelsel worden gecreëerd dat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen naar de Unie lokt, ervoor zorgt dat ze hier blijven en mobiliteitsbevorderend voor die werknemers is. Deze richtlijn moet gelden ongeacht of de onderdaan van een derde land eerst ergens wil verblijven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, dan wel voor een ander doel dat later wijzigt in het doel van een hooggekwalificeerde baan. De prioriteiten van de lidstaten, hun arbeidsmarktbehoeften en hun opnamecapaciteit moeten in aanmerking worden genomen. Deze richtlijn moet de bevoegdheid van de lidstaten om voor een hooggekwalificeerde baan andere nationale verblijfsvergunningen dan een Europese blauwe kaart af te geven, onverlet laten. Voorts mag deze richtlijn de houder van een Europese blauwe kaart niet beletten om eventuele uit hoofde van het nationale recht verleende, en met deze richtlijn verenigbare, aanvullende rechten en voordelen te genieten.
- (7)
De lidstaten moeten voor de Europese blauwe kaarten en de nationale verblijfsvergunningen met het oog op hooggekwalificeerde banen, een gelijk speelveld creëren wat betreft procedurele rechten en gelijke behandeling, procedures en toegang tot informatie. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat het niveau van de procedurele waarborgen en rechten voor houders van een Europese blauwe kaart en hun gezinsleden niet lager is dan het niveau van de procedurele waarborgen en rechten voor houders van nationale verblijfsvergunningen. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat aanvragers van een Europese blauwe kaart niet in een minder gunstige positie verkeren dan aanvragers van nationale verblijfsvergunningen met betrekking tot erkenningsprocedures voor werkgevers, en dat zij geen hogere leges moeten betalen voor de behandeling van hun aanvraag. Tot slot moeten de lidstaten met betrekking tot de Europese blauwe kaart evenveel voorlichtings-, promotie- en advertentieactiviteiten verrichten als met betrekking tot de nationale verblijfsvergunningen, bijvoorbeeld wat betreft informatie op nationale websites over legale migratie, voorlichtingscampagnes, en opleidingsprogramma's voor de bevoegde migratieautoriteiten.
- (8)
Om de regeling voor de Europese blauwe kaart aan te scherpen en te bevorderen en hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken, worden de lidstaten aangemoedigd de advertentieactiviteiten en voorlichtingscampagnes met betrekking tot de Europese blauwe kaart te intensiveren, waar passend met inbegrip van activiteiten en campagnes gericht op derde landen.
- (9)
Bij het uitvoeren van deze richtlijn mogen de lidstaten niet discrimineren op basis van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, zoals met name wordt voorgeschreven door Richtlijnen 2000/43/EG(6) en 2000/78/EG(7) van de Raad. Om het non-discriminatiebeginsel effectief te maken, moeten houders van een Europese blauwe kaart verhaal kunnen halen en klachten kunnen indienen zoals bepaald in het nationale recht indien zij met enige vorm van discriminatie worden geconfronteerd, ook op de arbeidsmarkt.
- (10)
Gezien het Eurostat-verslag van 21 februari 2020 met als titel ‘Moeilijk vervulbare ICT-vacatures: een steeds grotere uitdaging’ en de conclusies daarvan over een algemeen tekort aan hooggekwalificeerde werknemers in de informatie- en communicatietechnologieënsector (ICT-sector) op de arbeidsmarkten van de lidstaten, moeten hogere beroepsvaardigheden worden beschouwd als gelijkwaardig aan kwalificaties van hoger onderwijs met het oog op het aanvragen van een Europese blauwe kaart in verband met twee hogere functies: leidinggevenden van informatie- en communicatietechnologiediensten (ISCO-08 classificatie 133, waarbij ISCO staat voor International Standard Classification of Occupation) en specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ISCO-08 classificatie 25). Aangezien het behalen van een bachelordiploma ten minste drie jaar in beslag neemt, moet de eis van drie jaar beroepservaring gelden. Zoveel beroepservaring lijkt ook verantwoord gezien het snelle tempo van de technologische ontwikkeling in de ICT-sector en de veranderende behoeften van werkgevers.
- (11)
De lidstaten worden aangemoedigd om de beoordeling en validering van hogere beroepsvaardigheden met het oog op de Europese blauwe kaart te vergemakkelijken.
- (12)
Het is de bedoeling dat de lijst van beroepen in een bijlage bij deze richtlijn kan worden gewijzigd, met name na beoordelingen door de Commissie daartoe, op basis van onder meer de door de lidstaten verstrekte informatie over hun arbeidsmarktbehoeften, met het oog op de erkenning van beroepservaring op andere werkterreinen onder deze richtlijn. De Commissie moet een dergelijke beoordeling om de twee jaar uitvoeren.
- (13)
Voor niet in de bijlage vermelde beroepen moeten de lidstaten aanvragen voor een Europese blauwe kaart kunnen aanvaarden op basis van hogere beroepsvaardigheden, die blijken uit een bewijs van ten minste vijf jaar beroepservaring op een niveau dat vergelijkbaar is met de kwalificaties van hoger onderwijs en die relevant is voor het beroep of de sector die in de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod is genoemd.
- (14)
Het concept van hooggekwalificeerde baan houdt in dat de werknemer niet alleen beschikt over een hoog vaardigheidsniveau, dat blijkt uit hogere beroepskwalificaties, maar ook dat die vaardigheid als inherent aan het uit te voeren werk wordt beschouwd. Op de moderne arbeidsmarkt is een rechtstreeks verband tussen de kwalificaties en de functie weliswaar niet altijd vereist en noodzakelijk, maar de taken en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst voor hooggekwalificeerde banen moeten zo gespecialiseerd en complex zijn dat het vereiste competentieniveau om die taken uit te voeren gewoonlijk alleen kan worden bereikt na voltooiing van onderwijsprogramma's en met de daarmee behaalde kwalificaties op de niveaus 6, 7 en 8 van de International Standard Classification of Education (ISCED) 2011, of, waar passend, met grosso modo gelijkwaardige kwalificaties op de niveaus 6, 7 en 8 van het Europees Kwalificatiekader (EKK), overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat of, voor bepaalde beroepen, met vergelijkbare hogere beroepsvaardigheden.
- (15)
Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten om daar arbeid te verrichten, zoals in artikel 79, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is voorgeschreven. Op die grondslag moeten de lidstaten een aanvraag voor een Europese blauwe kaart niet-ontvankelijk kunnen verklaren of kunnen afwijzen.
- (16)
Personen die internationale bescherming genieten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad(8) hebben een groot aantal rechten, waaronder toegang tot de arbeidsmarkt in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Om hun kansen op de arbeidsmarkt in de gehele Unie te verhogen, dienen hooggekwalificeerde personen die internationale bescherming genieten het recht te hebben een Europese blauwe kaart aan te vragen in andere lidstaten dan de lidstaat die hun internationale bescherming heeft geboden. In die andere lidstaten moeten zij aan dezelfde regels onderworpen worden als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en tegelijkertijd mag deze richtlijn geen impact hebben op hun status in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft geboden. Personen die internationale bescherming genieten, hebben ook het recht een Europese blauwe kaart aan te vragen in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen, mogen in dergelijke gevallen de bepalingen inzake gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet van toepassing zijn. Die rechten moeten geregeld blijven uit hoofde van het asielacquis en, waar van toepassing, uit hoofde van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (9).
- (17)
De overdracht van verantwoordelijkheid voor personen die internationale bescherming genieten, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn. De beschermingsstatus en de rechten die met internationale bescherming gepaard gaan, mogen niet aan een andere lidstaat worden overgedragen omdat een Europese blauwe kaart is afgegeven.
- (18)
Hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen die het recht op vrij verkeer genieten, dienen ter vergemakkelijking van hun autonome mobiliteit en werkactiviteiten binnen de EU in aanmerking te komen voor de Europese blauwe kaart volgens dezelfde regels als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Dat recht betreft personen die het recht op vrij verkeer genieten op basis van familiebanden met een burger van de Unie overeenkomstig de wetgeving ter zake en moet gelden ongeacht of de bewuste burger van de Unie uit hoofde van artikel 21 VWEU het grondrecht op vrij verkeer en verblijf heeft uitgeoefend en ongeacht of de betrokken onderdaan van een derde land aanvankelijk een houder van een Europese blauwe kaart dan wel een persoon met het recht op vrij verkeer was. Dergelijke houders van een Europese blauwe kaart moeten dus het recht hebben hooggekwalificeerd werk uit te oefenen, werkreizen te maken en in verschillende lidstaten te gaan wonen, ongeacht of de onderdaan van het derde land de bewuste burger van de Unie begeleidt. De rechten die dergelijke onderdanen van derde landen verwerven als houder van een Europese blauwe kaart, mogen niet afdoen aan de eventuele rechten die zij genieten uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (10). Met het oog op juridische duidelijkheid en samenhang wat betreft gezinshereniging en gelijke behandeling, dienen de regels uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG te prevaleren. Alle bepalingen betreffende de begunstigden van het recht op vrij verkeer in deze richtlijn dienen ook te gelden voor onderdanen van derde landen die uit hoofde van overeenkomsten ofwel tussen de Unie en de lidstaten enerzijds en derde landen anderzijds, ofwel tussen de Unie en derde landen, rechten op vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die welke burgers van de Unie genieten.
- (19)
Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in een lidstaat te mogen verblijven met het oog op de uitvoering van onderzoeksprojecten; voor hen geldt immers Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (11), waarbij een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek werd ingevoerd. Legaal verblijvende onderdanen van derde landen die op grond van Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten, moeten echter het recht hebben een Europese blauwe kaart aan te vragen uit hoofde van deze richtlijn. Houders van een Europese blauwe kaart die legaal in een lidstaat verblijven, moeten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/801 ook een verblijf als onderzoeker kunnen aanvragen. Om die mogelijkheid te creëren, moet Richtlijn (EU) 2016/801 in die zin worden gewijzigd.
- (20)
Hoewel deze richtlijn niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die verzoeken om als binnen een onderneming overgeplaatste persoon te worden toegelaten tot de Unie op grond van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad (12), moeten binnen een onderneming geplaatste personen, indien zij legaal in de Unie verblijven, het recht hebben om uit hoofde van deze richtlijn een Europese blauwe kaart aan te vragen voor andere doeleinden dan de in Richtlijn 2014/66/EU bedoelde.
- (21)
Er moet worden voorzien in een soepel, vraaggestuurd, duidelijk en evenwichtig toelatingsstelsel met objectieve criteria, zoals het feit dat de aanvrager een arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod voor ten minste zes maanden heeft, de naleving van het toepasselijke recht, collectieve overeenkomsten of nationale praktijken in de betrokken beroepssectoren, een salarisdrempel die door de lidstaten kan worden aangepast aan hun arbeidsmarktsituatie en het feit dat de aanvrager hogere beroepskwalificaties of, waar passend, hogere beroepsvaardigheden heeft.
- (22)
Deze richtlijn dient de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma's onverlet te laten. Om na te gaan of de betrokken onderdaan van een derde land een getuigschrift van hoger onderwijs of evenwaardige kwalificaties bezit, moet worden verwezen naar de niveaus 6, 7 en 8 van ISCED 2011 of, waar passend, naar de grosso modo evenwaardige niveaus 6, 7 en 8 van het EKK, overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.
- (23)
De lidstaten worden aangemoedigd de erkenning van documenten ter aantoning van de benodigde hogere beroepskwalificaties van de betrokken onderdaan van een derde land te vergemakkelijken en, met betrekking tot personen die internationale bescherming genieten en die misschien niet over de vereiste documenten beschikken, regelingen te treffen voor de geschikte beoordeling en validatie van hun eerdere kwalificaties van hoger onderwijs of, waar relevant, hun hogere beroepsvaardigheden.
- (24)
Teneinde in de gehele Unie in voldoende mate geharmoniseerde toelatingsvoorwaarden te garanderen, moeten een onderfactor en een bovenfactor voor de salarisdrempel worden vastgesteld. De ondergrens en de bovengrens voor het bepalen van de nationale salarisdrempel moeten worden vastgesteld door die onderfactor en bovenfactor te vermenigvuldigen met het gemiddelde bruto jaarsalaris in de betrokken lidstaat. Na overleg met de sociale partners overeenkomstig de nationale praktijken moet een salarisdrempel worden gekozen tussen de onder- en bovengrens. Die salarisdrempel moet het minimumloon bepalen dat de houder van een Europese blauwe kaart moet verdienen. Derhalve moeten aanvragers, om een Europese blauwe kaart te verkrijgen, een salaris verdienen dat gelijk is aan of hoger is dan de door de betrokken lidstaat gekozen salarisdrempel.
- (25)
De lidstaten moeten een lagere salarisdrempel kunnen vaststellen voor specifieke beroepen, indien er volgens de betrokken lidstaat een groot tekort aan beschikbare werknemers is en indien die beroepen deel uitmaken van hoofdgroep 1 of 2 van de ISCO-classificatie. Een dergelijke salarisdrempel mag in geen geval lager zijn dan 1,0 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat.
- (26)
Overeenkomstig de prioriteiten van de in de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 opgenomen nieuwe vaardighedenagenda voor Europa, met name om vaardigheden beter af te stemmen op vraag en aanbod en vaardigheidstekorten weg te werken, worden de lidstaten aangemoedigd om, waar passend, na raadpleging van de sociale partners, lijsten op te stellen van werkgelegenheidssectoren waar er een tekort aan hooggekwalificeerde werknemers is.
- (27)
De lidstaten moeten een lagere salarisdrempel kunnen vaststellen voor onderdanen van derde landen tijdens een bepaalde periode na hun afstuderen. Die periode moet gelden telkens wanneer de onderdaan van een derde land een onderwijsniveau bereikt dat hoog genoeg is voor de toepassing van deze richtlijn, namelijk ISCED 2011-niveau 6, 7 of 8 of, waar passend, EKK-niveau 6, 7 of 8, overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat. Die periode moet gelden wanneer de onderdaan van een derde land een eerste aanvraag of een verlengingsaanvraag voor een Europese blauwe kaart indient uiterlijk drie jaar nadat hij de relevante kwalificaties verkregen heeft en ook wanneer die onderdaan van een derde land verzoekt om de Europese blauwe kaart te verlengen binnen 24 maanden na de afgifte van de eerste Europese blauwe kaart. Na afloop van die respijtperioden — die gelijktijdig kunnen lopen — mag redelijkerwijs worden verwacht dat jonge professionals voldoende beroepservaring hebben verworven om voor de gewone salarisdrempel in aanmerking te komen. Dergelijke lagere salarisdrempel mag in geen geval lager zijn dan 1,0 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat.
- (28)
De voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op de uitoefening van hooggekwalificeerde banen, met inbegrip van de criteria in verband met een salarisdrempel om te bepalen wie voor de regeling in aanmerking komt, moeten worden vastgesteld. De door de lidstaat vastgestelde salarisdrempel mag niet tot doel hebben de salarissen te bepalen en daarom mag de drempel noch van op lidstaatniveau geldende regels of praktijken, noch van collectieve overeenkomsten afwijken, en mag de drempel niet worden gebruikt om harmonisatie op dat gebied tot stand te brengen. Het aan de houder van een Europese blauwe kaart betaalde salaris mag niet lager zijn dan de toepasselijke salarisdrempel, maar kan hoger zijn, zoals overeengekomen tussen de werkgever en de onderdaan van een derde land, conform de marktomstandigheden, het arbeidsrecht, collectieve overeenkomsten en praktijken in de betrokken lidstaat. Deze richtlijn moet de bevoegdheden van de lidstaten, met name op het gebied van werkgelegenheid, arbeid en sociale aangelegenheden, geheel onverlet laten.
- (29)
De lidstaten moeten van de onderdaan van een derde land kunnen vereisen dat hij het adres vermeldt waar hij op het moment van de aanvraag woont. Indien de onderdaan van een derde land zijn toekomstige adres nog niet kent, moeten de lidstaten een tijdelijk adres aanvaarden, dat het adres van de werkgever kan zijn.
- (30)
De geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart moet ten minste 24 maanden zijn. Indien de duur van de arbeidsovereenkomst korter is, moet de Europese blauwe kaart evenwel worden afgegeven voor ten minste de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden, met een maximum van 24 maanden. Indien de onderdaan van een derde land houder is van een reisdocument waarvan de geldigheidsduur korter is dan 24 maanden of korter dan de duur van de arbeidsovereenkomst, moet de Europese blauwe kaart ten minste voor de geldigheidsduur van het reisdocument worden afgegeven. Onderdanen van derde landen moeten hun reisdocument kunnen verlengen tijdens de geldigheidsduur van hun Europese blauwe kaart.
- (31)
De lidstaten dienen aanvragen voor Europese blauwe kaarten af te wijzen en moeten Europese blauwe kaarten kunnen intrekken of de verlenging ervan kunnen weigeren wanneer er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. Een bedreiging voor de volksgezondheid moet worden begrepen in de zin van artikel 2, punt 21), van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (13). Een weigering van een aanvraag op grond van de openbare orde of de openbare veiligheid moet, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, gebaseerd zijn op het individuele gedrag van de betrokkene. Ziekte of handicap nadat de onderdaan van een derde land op het grondgebied van de eerste lidstaat is toegelaten, mag niet de enige reden zijn voor de intrekking van de Europese blauwe kaart of de weigering om ze te verlengen, of om geen Europese blauwe kaart af te geven in een tweede lidstaat. Bovendien moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben een Europese blauwe kaart niet in te trekken of de verlenging ervan niet te weigeren wanneer tijdelijk niet wordt voldaan aan de verplichting om een geldige arbeidsovereenkomst voor te leggen, of de toepasselijke salarisdrempel tijdelijk niet wordt gehaald, wegens ziekte, handicap of ouderschapsverlof.
- (32)
De lidstaten moeten een Europese blauwe kaart kunnen intrekken of weigeren ze te verlengen wanneer de houder van een Europese blauwe kaart niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor mobiliteit uit hoofde van deze richtlijn, onder meer in gevallen van misbruik van mobiliteitsrechten, bijvoorbeeld wanneer de houder zich niet heeft gehouden aan de termijn voor het verrichten van een werkactiviteit, niet binnen de voorgeschreven termijn een aanvraag voor langetermijnmobiliteit in tweede lidstaten heeft ingediend, of een Europese blauwe kaart heeft aangevraagd in een tweede lidstaat en sneller dan toegestaan is beginnen te werken, terwijl het duidelijk was dat niet zou worden voldaan aan de mobiliteitsvoorwaarden en de aanvraag zou worden afgewezen.
- (33)
In elk besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, en elk besluit moet proportioneel zijn. Met name wanneer de grond tot afwijzing, intrekking of niet-verlenging verband houdt met het gedrag van de werkgever, mag een lichte vorm van wangedrag van de werkgever in geen geval de enige reden zijn om een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af te wijzen of om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen.
- (34)
Een beslissing tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart doet geen afbreuk aan het recht van de betrokken onderdaan van een derde land om een andere aanvraag in te dienen. De indiening van een dergelijke nieuwe aanvraag betekent niet dat de betrokken onderdaan van een derde land op het grondgebied van de betrokken lidstaat mag blijven, tenzij het nationale recht daarin voorziet.
- (35)
Zodra aan alle toelatingsvoorwaarden is voldaan, moeten de lidstaten binnen een welbepaalde termijn een Europese blauwe kaart afgeven. Indien een lidstaat alleen verblijfsvergunningen op zijn eigen grondgebied afgeeft en aan alle toelatingsvoorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient de lidstaat aan de betrokken onderdaan van een derde land het vereiste visum uit te reiken. Daartoe moet ervoor worden gezorgd dat de bevoegde autoriteiten effectief samenwerken. Indien de lidstaat geen visa afgeeft, dient hij aan de betrokken onderdaan van een derde land een gelijkwaardige toegangsvergunning uit te reiken.
- (36)
De regels voor de behandelingstermijn van aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten garanderen dat de vergunningen in alle gevallen snel worden afgegeven. De termijn voor het behandelen van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart mag niet, indien van toepassing, de tijd omvatten die nodig is voor de erkenning van beroepskwalificaties of, indien vereist, voor de afgifte van een visum. Indien de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart tijdens de verlengingsprocedure verstrijkt, moet de onderdaan van een derde land het recht hebben om op het grondgebied van de lidstaat die de Europese blauwe kaart heeft afgegeven, te verblijven, te werken en de rechten te genieten waarin deze richtlijn voorziet, totdat de bevoegde autoriteiten een besluit over de aanvraag hebben genomen, maar mag die onderdaan van een derde land niet het recht op mobiliteit naar een tweede lidstaat hebben.
- (37)
Wanneer een lidstaat heeft vastgesteld dat de werkgever een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of voor mobiliteit binnen de EU moet indienen, mag die lidstaat geen afbreuk doen aan de procedurele waarborgen die de betrokken onderdaan van een derde land tijdens de aanvraagprocedure geniet, noch aan de rechten die de houder van een Europese blauwe kaart geniet tijdens de periode van arbeid of de verlengingsprocedure voor de Europese blauwe kaart.
- (38)
Het model van de Europese blauwe kaart moet stroken met Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (14), zodat de lidstaten kunnen verwijzen naar de informatie over de voorwaarden waaronder de betrokkene mag werken. De lidstaten moeten aanvullende informatie op papier kunnen verstrekken of elektronisch kunnen opslaan, overeenkomstig artikel 4 van die verordening en punt a), 16), van de bijlage bij die verordening, met als doel nadere informatie te geven over de betrokken beroepsactiviteit. Het verstrekken van dergelijke aanvullende informatie moet facultatief zijn voor de lidstaten en mag geen aanvullende eis zijn waardoor de gecombineerde vergunning en de één-aanvraagprocedure in het gedrang zouden komen.
- (39)
De betrokken lidstaat moet ervoor zorgen dat de aanvragers het recht hebben om een besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of een besluit om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, bij de rechter aan te vechten. Dit moet de mogelijkheid onverlet laten om een administratieve autoriteit aan te wijzen om een voorafgaande bestuursrechtelijke toetsing van dergelijke besluiten uit te voeren.
- (40)
Aangezien deze richtlijn de arbeids- en vaardighedentekorten in belangrijke sectoren van de arbeidsmarkten wil wegnemen, moet een lidstaat kunnen nagaan of een vacature die een aanvrager van een blauwe kaart wenst te vervullen, in de plaats daarvan kan worden vervuld door een nationale of Uniewerknemer, of door onderdanen van derde landen die al legaal in die lidstaat verblijven en die dus reeds deel uitmaken van diens arbeidsmarkt krachtens het Unie- of nationale recht, of door EU-langdurig ingezetenen die naar die lidstaat wensen te verhuizen voor een hooggekwalificeerde baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (15). Indien de lidstaten besluiten van die mogelijkheid gebruik te maken, moeten zij dit op een duidelijke, toegankelijke en transparante wijze meedelen aan de aanvragers en werkgevers, ook via onlinemedia. Dergelijke arbeidsmarkttoetsen mogen geen onderdeel zijn van de verlengingsprocedure voor een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat. In gevallen van langetermijnmobiliteit mag een lidstaat alleen rekening kunnen houden met de arbeidsmarktsituatie als die lidstaat ook controles heeft ingevoerd voor aanvragers uit derde landen.
- (41)
Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten zich ervan te onthouden in ontwikkelingslanden actief werknemers te werven in sectoren waar er een tekort aan arbeidskrachten is. In belangrijke sectoren, zoals in de gezondheidszorg, moeten een beleid en beginselen van ethische werving worden ontwikkeld die van toepassing zijn op werkgevers uit de openbare en de privésector. Dit strookt met de toezegging van de Unie zich te zullen houden aan de mondiale gedragscode van 2010 van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de internationale werving van gezondheidswerkers, alsook met de conclusies van de Raad en de lidstaten van 14 mei 2007 inzake een Europees actieprogramma om het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden aan te pakken (2007–2013) en met het engagement van de Unie ten aanzien van de onderwijssector. Het is passend die beginselen en beleidsmaatregelen te versterken door mechanismen, richtsnoeren en andere instrumenten om, waar passend, meer mogelijkheden te scheppen voor circulaire en tijdelijke migratie, te ontwikkelen en toe te passen, alsook andere maatregelen om de negatieve effecten van de migratie van hooggekwalificeerden voor ontwikkelingslanden zo veel mogelijk te beperken en de positieve effecten ervan optimaal te benutten, teneinde ‘brain drain’ om te zetten in ‘brain gain’.
- (42)
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben een vereenvoudigde procedure voor werkgevers toe te passen. Die procedure moet erkende werkgevers in staat stellen gebruik te maken van eenvoudiger procedures en toelatingsvoorwaarden in het kader van deze richtlijn. De lidstaten moeten echter voldoende waarborgen tegen misbruik inbouwen. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel moet in die waarborgen rekening worden gehouden met de ernst en de aard van het wangedrag. Indien de werkgever op het moment van de verlenging van een Europese blauwe kaart niet langer erkend is, moeten de normale toelatingsvoorwaarden van toepassing zijn op de verlenging van die Europese blauwe kaart, tenzij de betrokken onderdaan van een derde land door een andere erkende werkgever in dienst wordt genomen.
- (43)
Om ervoor te zorgen dat nog steeds aan de toelatingscriteria wordt voldaan, moeten de lidstaten kunnen eisen dat tijdens de eerste twaalf maanden van legale arbeid als houder van een Europese blauwe kaart, elke verandering van werkgever of andere belangrijke veranderingen worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten en dat de bevoegde autoriteiten een arbeidsmarkttoets uitvoeren. Na die periode van twaalf maanden mogen de lidstaten alleen kunnen vereisen dat de houder van een Europese blauwe kaart de bevoegde autoriteiten in kennis stelt van een verandering van werkgever of van een verandering die van invloed is op de naleving van de toelatingscriteria van deze richtlijn, met inbegrip van, indien nodig, de nieuwe arbeidsovereenkomst. Er mag geen arbeidsmarkttoets worden uitgevoerd. De door de lidstaten verrichte beoordeling moet beperkt zijn tot de aspecten waarin een verandering is opgetreden.
- (44)
Om innoverend ondernemerschap te bevorderen, moeten de lidstaten onderdanen van derde landen die uit hoofde van deze richtlijn zijn toegelaten, de mogelijkheid kunnen bieden een activiteit als zelfstandige uit te oefenen naast hun werkzaamheden in het kader van deze richtlijn, zonder dat dit invloed heeft op hun verblijfsrechten als houders van een Europese blauwe kaart. Dat recht mag geen afbreuk doen aan de voortdurende verplichting om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden uit hoofde van deze richtlijn, en derhalve moet de houder van een Europese blauwe kaart een hooggekwalificeerde baan blijven uitoefenen. De lidstaten moeten de voorwaarden voor toegang tot een activiteit als zelfstandige in hun nationale recht kunnen vastleggen. De lidstaten moeten ook het recht hebben de reikwijdte van toegelaten activiteiten als zelfstandige te beperken. De lidstaten moeten houders van een Europese blauwe kaart toegang geven tot werkzaamheden als zelfstandige onder voorwaarden die minstens even gunstig zijn als die waarin de bestaande nationale regelingen voorzien. Inkomsten uit zelfstandige arbeid mogen niet bijdragen aan het halen van de vereiste salarisdrempel om in aanmerking te komen voor een Europese blauwe kaart.
- (45)
Ter vergroting van de bijdrage die de houder van een Europese blauwe kaart door zijn hogere beroepskwalificaties kan leveren, moeten de lidstaten in hun nationale recht ook bepalingen kunnen vastleggen op grond waarvan houders van een Europese blauwe kaart andere beroepsactiviteiten mogen verrichten in aanvulling op hun hoofdactiviteit als houder van een Europese blauwe kaart. Inkomsten uit die beroepsactiviteiten mogen niet bijdragen aan het halen van de vereiste salarisdrempel om in aanmerking te komen voor een Europese blauwe kaart.
- (46)
Houders van een Europese blauwe kaart moeten gelijk worden behandeld met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die zijn vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16). Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten. Zij is beperkt tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de onderdanen van derde landen die binnen haar toepassingsgebied vallen.
- (47)
In geval van mobiliteit tussen lidstaten is Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (17) van toepassing. Deze richtlijn mag aan de mobiele houder van een Europese blauwe kaart niet meer rechten verlenen dan die waarin het bestaande recht van de Unie reeds voorziet op het gebied van de sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen met grensoverschrijdende belangen in meerdere lidstaten.
- (48)
Beroepskwalificaties die onderdanen van derde landen in een andere lidstaat hebben behaald, dienen op dezelfde manier te worden erkend als die van burgers van de Unie. Met beroepskwalificaties die in een derde land zijn behaald, dient rekening te worden gehouden overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (18). Deze richtlijn moet in het nationale recht vastgelegde voorwaarden voor de uitoefening van gereguleerde beroepen onverlet laten. Deze richtlijn mag een lidstaat niet beletten nationale beperkingen op de toegang tot arbeid te handhaven die ten minste occasionele betrokkenheid bij de uitoefening van het openbaar gezag en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het algemeen belang van de staat inhouden, of nationale regels in stand te houden inzake activiteiten die voorbehouden zijn aan onderdanen van die lidstaat, aan burgers van de Unie of aan burgers van een ander land in de Europese Economische Ruimte (EER-burgers), ook in gevallen van mobiliteit naar andere lidstaten, indien dergelijke beperkingen of regels bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn.
- (49)
De rechten die een persoon die internationale bescherming geniet, heeft verkregen als houder van een Europese blauwe kaart, mogen geen afbreuk doen aan de rechten die die persoon uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en uit hoofde van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het ‘Verdrag van Genève’), geniet in de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend. In die lidstaat mogen de bepalingen betreffende gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet van toepassing zijn, teneinde conflicterende regels te voorkomen. Personen die internationale bescherming genieten in één lidstaat en houder zijn van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat, moeten dezelfde rechten genieten als alle andere houders van een Europese blauwe kaart in die andere lidstaat, dus ook dezelfde behandeling krijgen als de onderdanen van de lidstaat van verblijf en rechten op gezinshereniging genieten. De status van een persoon die internationale bescherming geniet, staat los van de vraag of die persoon tevens houder van een Europese blauwe kaart is en ook los van de geldigheid van die Europese blauwe kaart.
- (50)
Gunstige voorwaarden voor gezinshereniging en toegang tot werk voor echtgenoten dienen een fundamenteel aspect te zijn van deze richtlijn, teneinde hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen beter te kunnen aantrekken. Om die doelstelling te bereiken, moet op bepaalde punten worden afgeweken van Richtlijn 2003/86/EG, die geldt voor de eerste en de tweede lidstaat van verblijf. De lidstaten moeten de omvang van de werkzaamheden anders dan in loondienst die echtgenoten mogen verrichten, kunnen beperken, onder dezelfde voorwaarden als die welke voor houders van een Europese blauwe kaart gelden. Voorwaarden in verband met integratie of wachtperioden mogen niet worden toegepast voordat toelating tot gezinshereniging is gegeven, aangezien hooggekwalificeerde werknemers en hun gezin waarschijnlijk een gunstig uitgangspunt voor integratie in de gastgemeenschap hebben. Om de snelle toegang van hooggekwalificeerde werknemers te vergemakkelijken, dienen verblijfsvergunningen voor hun gezinsleden tegelijk met de Europese blauwe kaart te worden afgegeven, wanneer is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden en de aanvragen tegelijkertijd werden ingediend.
- (51)
Er moet worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG om hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken en hun voortgezet verblijf in de Unie aan te moedigen en tegelijkertijd mobiliteit binnen de Unie en circulaire migratie mogelijk te maken. Houders van een Europese blauwe kaart die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om van één lidstaat naar een andere lidstaat te verhuizen, moeten gemakkelijker toegang krijgen tot de status van EU-langdurig ingezetene in een lidstaat, met name door hen toe te staan perioden van verblijf in verschillende lidstaten te cumuleren, mits zij het aantal jaar van legaal en ononderbroken verblijf kunnen aantonen dat krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG vereist is als houder van een Europese blauwe kaart, een nationale vergunning voor een hooggekwalificeerde baan of een vergunning als student of onderzoeker overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801, of als persoon die internationale bescherming geniet. Onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor de verblijfsvergunning als EU-langdurig ingezetene in een lidstaat wordt ingediend, moeten zij ook een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar als houder van een Europese blauwe kaart kunnen aantonen. Zoals bepaald in Richtlijn 2003/109/EG mag slechts de helft van de perioden van verblijf voor studiedoeleinden meetellen voor de berekening van de vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf in de lidstaten waar perioden van verblijf voor studiedoeleinden meetellen voor de berekening van het ononderbroken verblijf.
- (52)
Om de mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen tussen de Unie en hun land van herkomst te bevorderen, moet worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG teneinde langere afwezigheidsperioden toe te laten dan die welke in die richtlijn zijn vastgesteld nadat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen de status van EU-langdurig ingezetene in een lidstaat hebben verworven.
- (53)
De arbeids- en geografische mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen moet worden beschouwd als een belangrijk instrument voor het bevorderen van arbeidsmarktefficiëntie in de hele Unie, het aanvullen van vaardigheidstekorten en het compenseren van regionale onevenwichtigheden. Mobiliteit binnen de Unie dient te worden bevorderd.
- (54)
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het bepaalde in Richtlijnen 96/71/EG(19) en 2014/67/EU(20) van het Europees Parlement en de Raad.
- (55)
De bestaande rechtsonzekerheid in verband met werkreizen van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen moet worden aangepakt aan de hand van een definitie van het begrip ‘werkreizen’ en een lijst van activiteiten die in alle lidstaten in elk geval als werkactiviteiten moeten worden beschouwd. Die activiteiten moeten rechtstreeks in verband staan met de belangen van de werkgever in de eerste lidstaat en moeten in verband staan met de verplichtingen die de houder van een Europese blauwe kaart heeft in de baan waarvoor hem de Europese blauwe kaart werd uitgereikt. Tweede lidstaten mogen van houders van een Europese blauwe kaart die werkactiviteiten verrichten, geen visum, werkvergunning of een andere vergunning eisen dan de Europese blauwe kaart. Indien de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, moet de houder ervan het recht hebben voor werkactiviteiten naar een of meer tweede lidstaten te reizen en er maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen te verblijven.
- (56)
Houders van een Europese blauwe kaart moeten de toelating krijgen om naar een tweede lidstaat te verhuizen onder vereenvoudigde voorwaarden, wanneer zij voornemens zijn een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen op basis van een bestaande arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod. Tweede lidstaten mogen van houders van een Europese blauwe kaart geen andere vergunning kunnen eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. Zodra een houder van een Europese blauwe kaart binnen de in deze richtlijn vastgestelde uiterste termijn een volledige aanvraag voor een nieuwe Europese blauwe kaart in een tweede lidstaat heeft ingediend, moet die lidstaat de houder van een Europese blauwe kaart kunnen toestaan aan het werk te gaan. Houders van een Europese blauwe kaart moeten het recht hebben om uiterlijk 30 dagen na de indiening van de aanvraag voor een nieuwe Europese blauwe kaart aan het werk te gaan. Mobiliteit moet vraaggestuurd zijn en daarom moet in de tweede lidstaat altijd een arbeidsovereenkomst vereist zijn, moet worden voldaan aan alle voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren, en moet het salaris voldoen aan de drempel die door de tweede lidstaat is vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn.
- (57)
Wanneer houders van een Europese blauwe kaart voornemens zijn in een tweede lidstaat een Europese blauwe kaart aan te vragen om een gereguleerd beroep uit te oefenen, moeten hun beroepskwalificaties op dezelfde wijze worden erkend als die van burgers van de Unie die het recht op vrij verkeer uitoefenen, overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG en ander toepasselijk Unie- en nationaal recht.
- (58)
Hoewel in deze richtlijn enkele bijzondere voorschriften zijn opgenomen betreffende toegang tot en verblijf in een tweede lidstaat met het oog op werkactiviteiten, en betreffende het verhuizen naar een tweede lidstaat om op het grondgebied daarvan te verblijven en te werken op grond van de Europese blauwe kaart, gelden alle andere voorschriften in verband met het grensoverschrijdende verkeer van personen die zijn vastgelegd in de desbetreffende bepalingen van het Schengenacquis.
- (59)
Indien de Europese blauwe kaart wordt afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de houder van een Europese blauwe kaart, in gevallen van mobiliteit waarin deze richtlijn voorziet, een buitengrens in de zin van Verordening (EU) 2016/399 overschrijdt naar het grondgebied van een tweede lidstaat, dient die lidstaat het recht te hebben bewijs te vragen van de binnenkomst van de houder van een Europese blauwe kaart op zijn grondgebied, hetzij met het oog op werkactiviteiten, hetzij om er te verblijven en te werken op grond van de Europese blauwe kaart op basis van een arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod. Bij mobiliteit voor het verrichten van werkactiviteiten dient die tweede lidstaat de mogelijkheid te hebben bewijs te vragen van het zakelijke doel van het verblijf, zoals uitnodigingen, toegangskaarten of documenten die de werkactiviteiten van de relevante onderneming en de functie van de houder van een Europese blauwe kaart in die onderneming beschrijven.
- (60)
Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart zich naar een tweede lidstaat begeeft om een Europese blauwe kaart aan te vragen en hij vergezeld is van gezinsleden, moet die lidstaat die gezinsleden kunnen verzoeken hun in de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning over te leggen. Voorts moeten, in gevallen van overschrijding van een buitengrens in de zin van Verordening (EU) 2016/399, de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen het Schengeninformatiesysteem raadplegen en de toegang weigeren aan, of bezwaar maken tegen de mobiliteit van, personen die in dat systeem gesignaleerd staan voor de weigering van toegang of verblijf, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (21).
- (61)
Wanneer een houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist op basis van een in de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart en de tweede lidstaat die aanvraag van de houder van een Europese blauwe kaart voor een nieuwe Europese blauwe kaart afwijst, dient deze richtlijn de tweede lidstaat de mogelijkheid te bieden om te verzoeken dat de houder van een Europese blauwe kaart zijn grondgebied verlaat. Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart nog steeds over een geldige door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart beschikt, moet de tweede lidstaat de houder van een Europese blauwe kaart kunnen verzoeken naar de eerste lidstaat terug te keren, overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (22). Wanneer de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven, werd ingetrokken of tijdens de behandeling van de aanvraag is verlopen, moet de tweede lidstaat kunnen besluiten de houder van een Europese blauwe kaart ofwel terug te sturen naar een derde land in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG, ofwel de eerste lidstaat te verzoeken de houder van een Europese blauwe kaart weer toe laten op zijn grondgebied zonder onnodige formaliteiten of vertraging. In het laatste geval dient de eerste lidstaat de houder van een Europese blauwe kaart een document af te geven dat hem opnieuw toegang tot zijn grondgebied verleent.
- (62)
Voor het verblijf in de lidstaten van personen die internationale bescherming genieten, moet ervoor worden gezorgd dat, wanneer die personen naar een andere lidstaat verhuizen dan de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend, die andere lidstaat ervan op de hoogte wordt gesteld dat de betrokken personen internationale bescherming genieten, opdat die lidstaat kan voldoen aan zijn verplichtingen in verband met het beginsel van non-refoulement.
- (63)
Wanneer een lidstaat voornemens is een persoon uit te zetten die in die lidstaat een Europese blauwe kaart heeft verkregen en die in een andere lidstaat internationale bescherming geniet, moet die persoon bescherming tegen refoulement genieten overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU en artikel 33 van het Verdrag van Genève.
- (64)
Indien de uitzetting van een persoon die internationale bescherming geniet van het grondgebied van een lidstaat is toegestaan uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle informatie van de relevante bronnen wordt verkregen, met inbegrip, waar passend, van de lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, en dat de informatie terdege wordt geëvalueerd teneinde te waarborgen dat het besluit tot uitzetting van die persoon strookt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‘Handvest’).
- (65)
Er dienen specifieke bepalingen betreffende de verslaglegging te worden vastgesteld om toezicht te houden op de uitvoering van deze richtlijn en ook om mogelijke negatieve brain drain-effecten in de ontwikkelingslanden te signaleren en zo mogelijk tegen te gaan, teneinde brain waste te voorkomen.
- (66)
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een bijzondere toelatingsprocedure en het goedkeuren van de voorwaarden voor toegang en verblijf die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en op hun gezinsleden, en de vaststelling van de daarmee verband houdende rechten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, vooral wat betreft het garanderen van de mobiliteit van die personen tussen de lidstaten en het bieden van één enkel pakket duidelijke toelatingsvoorwaarden voor alle lidstaten, zodat de algehele aantrekkingskracht van de Unie beter kan worden benut, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genoemde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
- (67)
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die worden erkend in het Handvest, overeenkomstig artikel 6 VEU.
- (68)
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten toegezegd om, daar waar verantwoord, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te laten gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.
- (69)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaat.
- (70)
Overeenkomstig artikel 1, artikel 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaat.
- (71)
Richtlijn 2009/50/EG dient derhalve te worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 75 van 10.3.2017, blz. 75.
PB C 185 van 9.6.2017, blz. 105.
Standpunt van het Europees Parlement van 15 september 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2021.
Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PB L 155 van 18.6.2009, blz. 17).
PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.
Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).
Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (‘de IMI-verordening’) (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).
Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).