Experimentenwet onderwijs
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 76 (uitgifte: 04-03-2020, kamerstukken: 35320)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2020, Stb. 2020, 98 (uitgifte: 23-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Op een school bekostigd ingevolge artikel 2, eerste lid, zijn de door Onze Minister bij zijn beslissing aangewezen regelen en voorwaarden, gegeven bij of krachtens een der onderwijswetten, van toepassing. Voor zover niet krachtens de vorige volzin geregeld, bepaalt Onze Minister bij zijn beslissing welke regelen en voorwaarden voor de bekostiging zullen gelden, alsmede de wijze van bekostiging.
2.
Indien de bekostiging van een experiment wordt beëindigd aan een school die onmiddellijk voorafgaand aan de toepassing van artikel 2, eerste lid, uit de openbare kas werd bekostigd, wordt wederom vergoeding toegekend volgens dezelfde regelen en voorwaarden als voor het schooltype gelden, waartoe de school behoorde voor de aanvang van het experiment.
3.
Indien de bekostiging wordt beëindigd van een experiment waarop het tweede lid niet van toepassing is, zijn voor het uit de openbare kas bekostigde personeel dat ten gevolge daarvan wordt ontslagen, de regelingen, geldend bij ontslag van personeel van een vergelijkbare, in een der onderwijswetten geregelde schoolsoort van overeenkomstige toepassing. In geval van twijfel welke de vergelijkbare schoolsoort is, beslist Onze Minister.
4.
Bij beëindiging van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, is het bevoegd gezag verplicht alle met de van het Rijk ontvangen gelden aangeschafte zaken aan het Rijk over te dragen volgens door Onze Minister te geven aanwijzingen. Indien naar het oordeel van Onze Minister andere onderwerpen regeling behoeven, bepaalt hij wat te dien aanzien zal gelden.