Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 13d De pensioengrondslag
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
23-06-2021, Stb. 2021, 328 (uitgifte: 09-07-2021, kamerstukken: 35548)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2022, Stb. 2022, 262 (uitgifte: 28-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De pensioengrondslag is gebaseerd op het pensioengevend loon verminderd met een bij een middelloonstelsel behorende franchise die wordt gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers. Het pensioengevend loon is de in het dienstjaar als Minister genoten bezoldiging, waaronder begrepen de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en een eenmalige uitkering, voor zover dit niet het in artikel 18ga, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde bedrag te boven gaat, op de peildatum van 1 januari van een kalenderjaar of op de datum waarop betrokkene tot minister is benoemd.
2.
Voor zover de betrokkene in het dienstjaar in het genot is van een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de pensioengrondslag wordt gebaseerd op de laatstelijk voor het ontslag als minister genoten bezoldiging. De bezoldiging wordt geïndexeerd op een wijze die aansluit bij de overeenkomstige indexering die wordt gehanteerd ten aanzien van het ouderdomspensioen van overheidswerknemers.