Einde inhoudsopgave
Besluit prudentiële regels Wft
Artikel 38 [Meldingsplicht verzekeraar met bijkantoor buiten Nederland]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
24-11-2023, Stb. 2024, 10 (uitgifte: 30-01-2024, kamerstukken: 2023000277)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2023, Stb. 2024, 10 (uitgifte: 30-01-2024, kamerstukken: 2023000277)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verzekeringsrecht / Algemeen
1.
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de wet die zijn bedrijf uitoefent door middel van een buiten Nederland gelegen bijkantoor geeft schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Bank van het voornemen tot wijziging van de vertegenwoordiger.
2.
De financiële onderneming geeft geen uitvoering aan het voornemen voordat de Nederlandsche Bank heeft ingestemd met de wijziging. De Nederlandsche Bank neemt een besluit omtrent instemming:
- a.
binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving; of
- b.
indien de Nederlandsche Bank binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving om nadere gegevens heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens, doch uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving.
3.
Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming de volgende gegevens over:
- a.
gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank redelijkerwijs kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen in artikel 3:8 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de vertegenwoordiger; en
- b.
gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, kan beoordelen of wordt voldaan aan het hetgeen ingevolge artikel 3:9 van de wet wordt bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de vertegenwoordiger.
4.
De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, zijn:
- a.
een opgave van de naam, het adres en de functie;
- b.
een curriculum vitae;
- c.
een opgave van de geldige relevante diploma's; en
- d.
een kopie van een geldig identiteitsbewijs.
5.
Het derde lid is niet van toepassing indien het voornemen tot wijziging een persoon betreft wiens betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld, tenzij de Nederlandsche Bank besluit dat een redelijke aanleiding bestaat tot een nieuwe beoordeling als bedoeld in artikel 3:9, tweede lid, van de wet.