Einde inhoudsopgave
Wet op de parlementaire enquête 2008
Artikel 28 [Gijzeling getuige]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2017
- Bronpublicatie:
13-07-2016, Stb. 2016, 290 (uitgifte: 21-07-2016, kamerstukken: 34212)
- Inwerkingtreding
01-09-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2017, Stb. 2017, 174 (uitgifte: 04-05-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Staatsinrichting
Staatsrecht / Wetgeving
1.
Indien een getuige of deskundige voor de commissie is verschenen, maar zonder wettelijke grond weigert zijn verklaring af te leggen, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op verzoek van de commissie bevelen dat hij op kosten van de staat in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.
2.
De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een advocaat.
3.
De commissie kan de getuige of deskundige in bewaring houden totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Zij kan daarbij de ondersteuning van de openbare macht inroepen.
4.
De voorzieningenrechter doet onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek uitspraak.
5.
De voorzieningenrechter wijst een verzoek als bedoeld in dit artikel toe, tenzij:
- a.
de getuige of deskundige een wettelijke grond tot weigering heeft of
- b.
de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de gijzeling nodig is voor de vervulling van haar taak.
6.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad.
7.
Gedurende de bewaring en de gijzeling kan de getuige of deskundige zich beraden met een advocaat. De advocaat heeft vrije toegang tot de getuige of deskundige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen.
8.
De gijzeling kan ten hoogste dertig dagen duren. De voorzieningenrechter beëindigt ambtshalve, op verzoek van de commissie of op verzoek van de getuige of deskundige de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met de toepassing van de gijzeling werd gediend, wordt gerechtvaardigd, of hem blijkt dat de getuige of deskundige een wettige grond tot weigering heeft.