Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie
Artikel 2 [Afwijkend gebruik van frequentieruimte]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2017
- Bronpublicatie:
19-05-2017, Stb. 2017, 265 (uitgifte: 21-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-05-2017, Stb. 2017, 265 (uitgifte: 21-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
De apparatuur waarmee op grond van artikel 3.22, eerste lid, van de wet een gebruik van frequentieruimte is toegestaan dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van de wet voldoet aan de volgende eisen:
- a.
de apparatuur is voorzien van een inrichting die de nummergegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, van de wet zodanig selecteert dat het selectieproces niet meer dan een plaatselijke, zeer geringe verandering van de functionaliteiten van het desbetreffende netwerk veroorzaakt;
- b.
de apparatuur is voorzien van een inrichting waarmee het uitgezonden vermogen kan worden geregeld;
- c.
indien de apparatuur is voorzien van een inrichting die het, al dan niet in combinatie met het selectieproces, bedoeld onder a, mogelijk maakt om telecommunicatie af te luisteren of op te nemen, dient deze inrichting uitgeschakeld en vergrendeld te zijn;
- d.
de apparatuur is geregistreerd bij Onze Minister.
2.
Door of namens de korpschef, Onze Minister van Defensie of Onze Minister van Financiën wordt een plaats aangewezen voor de opslag van de apparatuur, bedoeld in het eerste lid, en wordt ervoor zorg gedragen dat deze plaats beveiligd is en uitsluitend toegankelijk is voor of onder begeleiding van daartoe geautoriseerd personeel.