Einde inhoudsopgave
Wet agrarisch grondverkeer
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2007
- Bronpublicatie:
06-12-2006, Stb. 2007, 164 (uitgifte: 24-05-2007, kamerstukken: 30833)
- Inwerkingtreding
01-09-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-05-2007, Stb. 2007, 165 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Financiën
Ministerie van Justitie
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht / Pachtrecht
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een overeenkomst tot vervreemding van land behoeft de goedkeuring van de grondkamer.
2.
Een overeenkomst tot vervreemding van land wordt goedgekeurd, indien het betreft:
- a.
een overeenkomst tussen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of met een pleegkind. Onder pleegkind wordt verstaan degene, die duurzaam als een eigen kind is verzorgd en opgevoed;
- b.
een overeenkomst tot vervreemding van land aan het bureau of aan door Ons aan te wijzen in het algemeen belang werkzame rechtspersonen;
- c.
een overeenkomst tot vervreemding van land, voor zover het betreft overhoeken, waarvan de vervreemding plaatsvindt als onderdeel van een overeenkomst als bedoeld in onderdeel j;
- d.
een overeenkomst tussen pachter en verpachter ter uitoefening van het voorkeursrecht van de pachter als bedoeld in afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
- e.
een ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, welke voldoet aan door Onze Minister te stellen eisen;
- f.
een overeenkomst tot vervreemding van land, waarvan de oppervlakte 50 are niet te boven gaat, dat een eenheid vormt met een opstal, welke niet dient ter uitoefening van de landbouw. Indien de opstal doorgaans dient ter uitoefening van de landbouw, dient de verwerver aannemelijk te maken dat hij de opstal voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal gebruiken;
- g.
een overeenkomst, waarbij de verwerver aannemelijk maakt, dat hij landbouwgrond voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal gebruiken of doen gebruiken, en uit een verklaring van burgemeester en wethouders blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan;
- h.
een overeenkomst van verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap, een ontbonden gemeenschap van een geregistreerd partnerschap of een nalatenschap;
- i.
vervreemding ingevolge een uiterste wilsbeschikking;
- j.
een overeenkomst tot vervreemding van land aan de Staat, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1950, K 120), een waterschap, een veenschap of een veenpolder;
- k.
een overeenkomst tot vervreemding van land door het bureau aan de Staat, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, een waterschap, een veenschap, een veenpolder of aan een door Ons aan te wijzen in het algemeen belang werkzame rechtspersoon.
3.
Een overeenkomst tot vervreemding van land tussen bloed- of aanverwanten in de zijlijn tot de tweede graad wordt goedgekeurd, indien voldaan wordt aan de vereisten als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, of artikel 9, onder c.
4.
Wij kunnen voorschriften verbinden aan een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, onder b. Deze voorschriften kunnen beperkingen inhouden. De aanwijzing wordt door Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.
5.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen dertig dagen na de indiening van een aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring als bedoeld in het tweede lid, onder g. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van een verklaring worden gevraagd aan gedeputeerde staten die binnen dertig dagen nadien beslissen.
6.
De in het tweede lid, onder g, bedoelde verklaringen zijn geldig gedurende zes maanden na de dagtekening, tenzij het college, dat de verklaring afgeeft daarop een kortere geldigheidsduur vermeldt.
7.
Het bepaalde in het tweede lid, onder j, vindt slechts toepassing indien het betreft landbouwgrond gelegen in een bestemmingsplan waar een niet-agrarische bestemming geldt of waarvan de betrokken overheid verklaart dat het gebruik anders dan landbouwkundig zal zijn. Omtrent deze verklaring kunnen bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld.
8.
Indien het betreft landbouwgrond waarvoor geen verklaring als bedoeld in het vorige lid wordt overgelegd, wordt de overeenkomst goedgekeurd, indien een goedgekeurde overeenkomst of ontwerp-overeenkomst wordt overgelegd, waarbij de betrokken overheid wederom tot vervreemding van de landbouwgrond overgaat.