Verdrag inzake Antarctica
Artikel VII
Geldend
Geldend vanaf 23-06-1961
- Bronpublicatie:
01-12-1959, Trb. 1965, 148 (uitgifte: 12-08-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-06-1961
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-1959, Trb. 1965, 148 (uitgifte: 12-08-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Fundamentele rechten van staten
1.
Ten einde de doelstellingen van dit Verdrag te bevorderen en te verzekeren dat de bepalingen ervan worden nageleefd, heeft ieder der Verdragsluitende Partijen welker vertegenwoordigers gerechtigd zijn deel te nemen aan de in artikel IX van dit Verdrag bedoelde vergaderingen, het recht waarnemers aan te wijzen die belast zullen worden met het uitvoeren van alle in dit artikel bedoelde inspecties. Deze waarnemers moeten onderdanen zijn van de Verdragsluitende Partij die hen aanwijst. De namen van de waarnemers worden medegedeeld aan elk der andere Verdragsluitende Partijen die het recht hebben waarnemers aan te wijzen; de beëindiging van hun mandaat wordt eveneens aan die Verdragsluitende Partijen medegedeeld.
2.
De overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel aangewezen waarnemers hebben te allen tijde volledige vrije toegang tot alle delen van Antarctica.
3.
De overeenkomstig het eerste lid van dit artikel aangewezen waarnemers hebben te allen tijde toegang tot alle delen van Antarctica, met inbegrip van alle waarnemingsstations, installaties en al het aldaar aanwezige materieel, alsmede alle schepen en luchtvaartuigen op plaatsen voor het in- en uitladen van goederen of personeel in Antarctica, om aldaar inspecties uit te voeren.
4.
Elke Verdragsluitende Partij die het recht heeft waarnemers aan te wijzen kan te allen tijde boven alle delen van Antarctica luchtinspecties uitvoeren.
5.
Iedere Verdragsluitende Partij geeft op het tijdstip waarop dit Verdrag voor haar in werking treedt de andere Verdragsluitende Partijen kennis van:
- (a)
alle expedities naar en binnen Antarctica, uitgevoerd door haar schepen of haar onderdanen, alsmede van alle expedities naar Antarctica die op haar grondgebied worden georganiseerd of van daaruit vertrekken;
- (b)
alle door haar onderdanen bemande waarnemingsstations in Antarctica;
- (c)
haar voornemen om overeenkomstig het bepaalde in lid 2 van artikel I van dit Verdrag militair personeel of materieel naar Antarctica te zenden, en stelt hen daarvan vervolgens steeds vooraf in kennis.