Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
Afdeling 11.1 Milieueffectrapportage voor plannen en programma's
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Artikel 11.1 (plan-mer-beoordeling) [artikelen 16.88, eerste lid, aanhef en onder e, en 16.36, zesde lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet]
Dit artikel bevat nadere regels over de plan-mer-beoordeling, bedoeld in artikel 16.36, vijfde lid, van de Omgevingswet. Hiermee is invulling gegeven aan artikel 3, derde lid, en 4, eerste lid, van de smb-richtlijn.
Eerste lid
In het eerste lid is tot uitdrukking gebracht dat de uitkomst van de plan-mer-beoordeling al in de fase van het ontwerpplan of -programma mee moet worden genomen. Uiteraard zal deze uitkomst ook in het vastgestelde plan of programma zijn opgenomen. Als de uitkomst is dat een milieueffectrapport (hierna: MER) niet is vereist, kan het zijn dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is en dat er geen sprake is van een ontwerpplan of -programma. In dat geval wordt het resultaat van de plan-mer-beoordeling alleen in het plan of programma opgenomen. Overigens is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in ieder geval van toepassing op alle plannen en programma's die hun grondslag vinden in de Omgevingswet.
Tweede, derde en vierde lid
Met het tweede, derde en vierde lid is invulling gegeven aan artikel 16.36, zesde lid, van de Omgevingswet door nader te duiden in welke gevallen een plan-mer-beoordeling voor plannen of programma's die zien op kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen van plannen of programma's kan plaatsvinden.1. De gegeven criteria sluiten aan bij de ruimte die artikel 3 van de smb-richtlijn biedt, de jurisprudentie van het Hof van Justitie en bij de toelichting die de Europese Commissie daarbij in haar handreiking heeft opgenomen.2. Ten eerste is op grond van het tweede lid een plan-mer-beoordeling uitgesloten als het plan of programma betrekking heeft op een project-mer-plichtig project. In dat geval is er meteen sprake van een plan-mer-plicht. Het derde lid geeft invulling aan de toepassing van de plan-mer-beoordeling bij kleine gebieden op lokaal niveau. Het moet gaan om een plan op gemeentelijk niveau, en de omvang van het betrokken gebied vergeleken met die van het totale grondgebied van de betreffende gemeente moet klein zijn.
Het vierde lid geeft een nadere duiding voor de beoordeling of sprake is van een kleine wijziging van een plan of programma in de zin van artikel 16.36, vierde lid, van de Omgevingswet. Hierbij zal in ieder geval moeten worden gekeken naar de context van het plan en in hoeverre de wijziging aanzienlijke milieueffecten tot gevolg heeft. Het is immers denkbaar dat een wijziging op het eerste gezicht klein lijkt, maar grote gevolgen voor het milieu kan hebben. Wanneer op voorhand al duidelijk is dat de effecten groot zijn en de uitkomst van de mer-beoordeling daarmee helder is, kan de mer-beoordeling achterwege worden gelaten en geldt er direct een plan-mer-plicht. Het woord ‘aanzienlijk’ is gebruikt om aan te geven dat het bedoelde milieueffect een zekere omvang heeft. Het is de opvolger van het woord ‘belangrijke’, dat in de Wet milieubeheer werd gebruikt. Er is geen wijziging beoogd met deze terminologie, alleen een betere aansluiting bij de tekst van artikel 3 van de smb-richtlijn.
Artikel 11.2 (advies Commissie voor de milieueffectrapportage) [artikel 16.39, tweede lid, van de Omgevingswet]
Deze bepaling bevat regels over de procedure van advisering door de Commissie voor de milieueffectrapportage. Daarnaast gelden ook de regels van afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien de Commissie een adviseur is in de zin van artikel 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Door het uiterlijke moment vast te leggen waarop om een advies kan worden verzocht, is verzekerd dat de Commissie voldoende tijd heeft om, vóór de vaststelling van het plan, te adviseren over het milieueffectrapport. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 6, tweede en vijfde lid, van de smb-richtlijn.
Artikel 11.3 (inhoud plan-MER) [artikel 16.42 van de Omgevingswet]
Eerste lid
Het doel van het milieueffectrapport is het in beeld brengen en beoordelen van de milieueffecten van het plan of programma en van de redelijke alternatieven daarvan. Daarvoor zijn in het eerste lid de eisen aan de inhoud van het plan-MER opgenomen, die in het licht van dat doel moeten worden bezien. Er is zo dicht mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 5 en bijlage I van de smb-richtlijn. Hieronder worden enkele van deze eisen nader toegelicht.
Naast de inhoud van het plan of programma moeten op grond van onderdeel a ook de redelijke alternatieven worden beschreven. Dit betekent dat niet alle denkbare alternatieven hoeven worden opgenomen, maar alleen de alternatieven die van belang zijn voor een goede besluitvorming.
Onderdeel b ziet op het ‘nulalternatief’; beschreven moet worden wat de bestaande staat en kwaliteit van het milieu is en wat de ontwikkeling daarvan is als het plan of programma niet wordt uitgevoerd. De onderdelen c en d zien op een beschrijving van de relevante milieukenmerken en milieuproblemen. Het moet daarbij gaan om de aspecten waar het plan of programma op van invloed is. Het begrip milieu is niet gedefinieerd in de Omgevingswet en moet ruim worden opgevat. Hieronder vallen in ieder geval de voorbeelden die in bijlage I, onderdeel f, bij de smb-richtlijn zijn opgenomen (biodiversiteit, bevolking, gezondheid van de mens, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, materiële goederen, cultureel erfgoed, met inbegrip van architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap). Ook kan bijvoorbeeld gedacht worden aan externe veiligheid. Onderdeel f vraagt om een beschrijving van de milieueffecten van het plan of programma die mogelijk aanzienlijk zijn. Het is niet nodig om alle effecten te noemen, het gaat erom dat de relevante effecten in beeld worden gebracht. Deze relevantie hangt af van de omstandigheden. Van alle effecten zal dus wel moeten worden afgewogen of ze mogelijk aanzienlijk zijn.
Onderdeel h ziet ten eerste op een toelichting van de keuze voor de onderzochte alternatieven. Ten tweede moet worden gemotiveerd waarom een bepaalde wijze van effectbepaling is gekozen, wat de tekortkomingen van die methode zijn en waar bepaalde informatie mist door gebrek aan kennis.
Onderdeel j vraagt om een ‘niet-technische samenvatting’ van de informatie die wordt verstrekt onder de onderdelen a tot en met i. Hiermee wordt een samenvatting bedoeld die een breed publiek relatief eenvoudig kan begrijpen, onder andere door het gebruik van begrijpelijke taal.
Tweede lid
Het tweede lid maakt duidelijk dat de informatie in het MER wordt afgestemd op de inhoud en het detailniveau van het plan of programma. Met stand van de kennis wordt gedoeld op algemeen beschikbare kennis.
Derde lid
Volgens artikel 16.37 van de Omgevingswet mag gebruik worden gemaakt van andere milieueffectrapporten. Artikel 11.3, derde lid, van dit besluit bevat als aanvullende mogelijkheid dat bij het opstellen van het MER ook gebruik wordt gemaakt van informatie die op grond van andere EU-regelgeving is verkregen. Hiermee is voorzien in de implementatie van artikel 5, derde lid, van de smb-richtlijn. Deze mogelijkheid wordt met de Invoeringswet toegevoegd in artikel 16.37 van de wet en uit dit besluit geschrapt.
Artikel 11.4 (inhoud plan of programma) [artikel 16.88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet]
Dit artikel geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het plan of programma moeten worden opgenomen. Hiermee is uitvoering gegeven aan de artikelen 8 en 9 van de smb-richtlijn. Het zijn met name eisen aan de motivering van het plan of programma. Zij gelden bovenop de motiveringseisen die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht.
Eerste lid
Zo moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met het MER en het advies daarover van de Commissie voor de milieueffectrapportage. Met het gebruik van de term ‘rekening houden met’ is aangesloten bij de terminologie van de smb-richtlijn. In artikel 11.4 van dit besluit is hiermee tot uitdrukking gebracht dat het bevoegd gezag de genoemde elementen gemotiveerd moet meewegen in de totstandkoming van het plan of programma.
Tweede lid
Volgens het tweede lid moet worden aangegeven hoe de relevante milieuoverwegingen en redelijke alternatieven zijn meegenomen bij de besluitvorming. Tot slot moeten de monitoringsmaatregelen worden vermeld. Deze bepalingen voor monitoring worden via het Invoeringsbesluit Omgevingswet in dit besluit gevoegd.
Artikel 11.5 (monitoring plan-mer)
Beoogd is dit artikel in te vullen via het Invoeringsbesluit Omgevingswet.
Voetnoten
Ter invulling van amendement van de leden Dik-Faber en van Veldhoven, Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 81.
HvJ EU 21 december 2016, C-444/15 (Associazione Italia Nostra Onlus) en Handreiking ‘Uitvoering van richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's’, p. 13–14.