Einde inhoudsopgave
Richtlijn 66/401/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2008
- Redactionele toelichting
De wijziging van bijlage II is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2008, L 338).
- Bronpublicatie:
13-12-2007, PbEU 2007, L 329 (uitgifte: 01-01-2007, regelingnummer: 2007/72/EG)
- Inwerkingtreding
25-12-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2007, PbEU 2007, L 329 (uitgifte: 01-01-2007, regelingnummer: 2007/72/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Agrarisch recht (V)
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Richtlijn van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen
DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43 en op artikel 100,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende dat de voortbrenging van groenvoedergewassen een belangrijke plaats inneemt in de landbouw van de Europese Economische Gemeenschap;
Overwegende dat de bevredigende resultaten van de teelt van groenvoedergewassen grotendeels afhangen van het gebruik van geschikt zaad; dat hiertoe sommige Lid-Staten sedert enige tijd het in de handel brengen van zaad van groenvoedergewassen hebben beperkt tot zaad van zeer goede kwaliteit; dat zij hierbij gebruik hebben gemaakt van het resultaat van stelselmatige kweekarbeid die gedurende verscheidene tientallen jaren werd verricht en die heeft geleid tot voldoende bestendige en homogene rassen van groenvoedergewassen, van wier eigenschappen aanzienlijke voordelen verwacht kunnen worden voor het beoogde gebruik;
Overwegende dat de produktiviteit van de teelt van groenvoedergewassen in de Gemeenschap zal stijgen, indien de Lid-Staten eenvormige en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de tot de handel toegelaten rassen;
Overwegende echter dat een beperking van het in de handel brengen tot bepaalde rassen slechts gerechtvaardigd is voor zover er tegelijkertijd een waarborg bestaat dat de gebruiker ook werkelijk zaad van deze rassen ontvangt;
Overwegende dat sommige Lid-Staten hiertoe keuringsregelingen toepassen die ten doel hebben om de echtheid en zuiverheid van de rassen door een officieel toezicht te waarborgen;
Overwegende dat een dergelijke regeling reeds in het internationale vlak bestaat; dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een regeling heeft opgesteld voor de keuring op ras van het voor de internationale handel bestemde zaad van groenvoedergewassen;
Overwegende dat er voor de Gemeenschap een eenvormige keuringsregeling dient te worden opgesteld, die berust op de bij de toepassing van bovengenoemde regeling en van de desbetreffende nationale regelingen opgedane ervaring;
Overwegende dat een dergelijke regeling zowel op de handel tussen de Lid-Staten als op het in de handel brengen op de nationale markten van toepassing dient te zijn;
Overwegende dat zaaizaad van groenvoedergewassen in het algemeen, ongeacht het gebruik van dit zaad, slechts in de handel mag worden gebracht, indien het volgens de keuringsregeling officieel is onderzocht en goedgekeurd als basiszaad of gecertificeerd zaad of, voor bepaalde geslachten en soorten, officieel is onderzocht en toegelaten als handelszaad; dat de keuze van de technische termen ‘basiszaad’ en ‘gecertificeerd zaad’ berust op een reeds bestaande internationale terminologie;
Overwegende dat handelszaad dient te worden toegelaten, ten einde rekening te houden met het feit dat er nog niet bij alle geslachten en soorten van groenvoedergewassen die voor de teelt van belang zijn, de gewenste rassen voorkomen of voldoende zaaizaad van bestaande rassen aanwezig is om alle behoeften van de Gemeenschap te dekken; dat het derhalve noodzakelijk is om voor bepaalde geslachten en soorten, zaad van groenvoedergewassen toe te laten, dat niet tot een ras behoort, doch dat aan de overige voorwaarden van de regeling voldoet;
Overwegende dat het niet in de handel gebrachte zaad van groenvoedergewassen niet onder de communautaire bepalingen dient te vallen, aangezien het economisch van weinig belang is; dat de Lid-Staten het recht moeten behouden om dit zaad aan bijzondere voorschriften te onderwerpen;
Overwegende dat de communautaire bepalingen niet van toepassing dienen te zijn op het zaad waarvan is aangetoond dat het is bestemd voor uitvoer naar derde landen;
Overwegende dat, ten einde, naast de genetische waarde, de uitwendige hoedanigheden van zaad van groenvoedergewassen in de Gemeenschap te verhogen, bepaalde voorwaarden moeten worden gesteld ten aanzien van de mechanische zuiverheid en de kiemkracht;
Overwegende dat ter vastlegging van de identiteit communautaire bepalingen moeten worden vastgesteld betreffende de verpakking, de bemonstering, de sluiting en de aanduiding; dat de etiketten hiertoe de voor de uitoefening van het officiële toezicht alsmede voor de voorlichting van de gebruiker noodzakelijke gegevens moeten vermelden en voor het goedgekeurde zaad van de verschillende categorieën het communautaire karakter van de goedkeuring tot uitdrukking moeten brengen;
Overwegende dat bepaalde Lid-Staten voor bijzondere bestemmingen behoefte hebben aan mengsels van zaad van groenvoedergewassen van verscheidene geslachten en soorten; dat om met deze behoeften rekening te houden de Lid-Staten gemachtigd moeten worden onder bepaalde voorwaarden dergelijke mengsels toe te laten;
Overwegende dat de Lid-Staten passende controlemaatregelen moeten vaststellen, ten einde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van het zaad en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit;
Overwegende dat het zaad dat aan deze voorwaarden voldoet, onverminderd de toepassing van artikel 36 van het Verdrag, slechts onderworpen mag worden aan beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen, voorzien in de communautaire bepalingen;
Overwegende dat gedurende een eerste etappe, en wel tot de vaststelling van een gemeenschappelijke rassenlijst, tot deze beperkingen met name dient te behoren het recht van de Lid-Staten om het in de handel brengen van goedgekeurd zaad van verschillende categorieën te beperken tot rassen die voor hun grondgebied een bijzondere cultuur- en gebruikswaarde bezitten;
Overwegende dat het noodzakelijk is om onder bepaalde voorwaarden te erkennen dat zaad dat in een ander land is vermeerderd, uitgaande van in een Lid-Staat goedgekeurd basiszaad, gelijkwaardig is aan het in die Lid-Staat vermeerderde zaad;
Overwegende voorts dat dient te worden bepaald dat zaad van groenvoedergewassen dat in derde landen is geoogst, in de Gemeenschap slechts in de handel gebracht mag worden, indien het dezelfde waarborgen biedt als in de Gemeenschap officieel goedgekeurd of officieel als handelszaad toegelaten zaad dat beantwoordt aan de communautaire bepalingen;
Overwegende dat voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurd zaad van verschillende categorieën of met handelszaad op moeilijkheden stuit, tijdelijk zaad dient te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen gelden;
Overwegende dat het aanbeveling verdient, ten einde de technische methoden voor de keuring in de verschillende Lid-Staten te harmoniseren en in de toekomst over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen het in de Gemeenschap goedgekeurde zaad en het uit derde landen afkomstige zaad, in de Lid-Staten communautaire vergelijkingsvelden aan te leggen voor een jaarlijkse nacontrole van gecertificeerd zaad van de verschillende categorieën;
Overwegende dat het aan de Commissie dient te worden overgelaten bepaalde uitvoeringsmaatregelen te treffen; dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een permanent comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB no. 109 van 9.7.1964, blz. 1751/64.