Einde inhoudsopgave
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Artikel 44
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2018
- Bronpublicatie:
26-07-2017, Stb. 2017, 317 (uitgifte: 17-08-2017, kamerstukken: 34588)
- Inwerkingtreding
01-05-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2018, Stb. 2018, 119 (uitgifte: 26-04-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Preventie
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Staatsrecht / Grondrechten
Informatierecht / ICT-recht
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
De diensten zijn bevoegd tot het openen van brieven en andere geadresseerde zendingen, zonder goedvinden van de afzender of de geadresseerde, indien de rechtbank Den Haag daartoe, op verzoek van het hoofd van de dienst, een last heeft afgegeven.
2.
Het verzoek om een last, bedoeld in het eerste lid, bevat in aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 29, tweede lid, de naam en het adres van de instelling van post of vervoer, die de brieven of andere geadresseerde zendingen dient uit te leveren.
3.
Een last wordt slechts afgegeven, indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de aan de dienst opgedragen taak.
4.
Een last, bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven:
- a.
per brief of andere geadresseerde zending, indien deze reeds in het bezit van de dienst is;
- b.
voor een daarbij te bepalen periode van ten hoogste drie maanden, indien het betreft het openen van brieven of andere geadresseerde zendingen die aan een in de last vermelde instelling van post dan wel vervoer zijn of worden toevertrouwd.
5.
De instelling van post dan wel vervoer, bedoeld in het vierde lid, onder b, is gehouden de brieven en andere geadresseerde zendingen, waarop de last betrekking heeft, tegen ontvangstbewijs uit te leveren aan een door het hoofd van de dienst daartoe aangewezen ambtenaar van de dienst.
6.
De ambtenaar is gehouden zich jegens de instelling van post dan wel vervoer te legitimeren aan de hand van een door het hoofd van de dienst verstrekt legitimatiebewijs.
7.
De diensten dragen zorg dat een door een instelling van post of vervoer uitgeleverde brief of andere geadresseerde zending na onderzoek daarvan, onverwijld aan de desbetreffende instelling ter verzending terug wordt gegeven.