Einde inhoudsopgave
Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021
Artikel 5.1.3b Berekening subsidiabele kosten met forfait voor overige kosten
Geldend
Geldend vanaf 03-05-2023
- Bronpublicatie:
24-04-2023, Stcrt. 2023, 12918 (uitgifte: 02-05-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-04-2023, Stcrt. 2023, 12918 (uitgifte: 02-05-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Subsidie
1.
Voor de berekening van de subsidiabele kosten kiest de aanvrager uit één van de berekeningswijzen genoemd in het tweede of derde lid.
2.
De subsidiabele kosten kunnen worden berekend door:
- a.
in het geval van arbeidskosten, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:
- 1°
voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;
- 2°
voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 5.1.3, tweede lid; en
- b.
de in onderdeel a berekende arbeidskosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten.
3.
De subsidiabele kosten kunnen worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:
- 1°
€ 54,– voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;
- 2°
€ 60,– voor de arbeidskosten van een landbouwer;
- 3°
€ 95,– voor de arbeidskosten van een adviseur;
- 4°
€ 107,– voor de arbeidskosten van een projectleider/ expert.
4.
Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband het tweede lid van dit artikel toepassen voor de berekening van de subsidiabele kosten, worden de overige kosten van een kennisinstelling die gebruik maakt van de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, eerste lid, niet toegerekend aan het project.
5.
Indien investeringskosten of meerdere percentages van de subsidiabele kosten onderdeel kunnen zijn van de berekening van de hoogte van de subsidie, maakt de aanvrager geen gebruik van de berekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.