Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit WHW 2008
Artikel 2.1 Persoonlijke omstandigheden bij bindend studieadvies en verwijzing naar afstudeerrichting
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2018
- Bronpublicatie:
30-05-2018, Stb. 2018, 174 (uitgifte: 19-06-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2018, Stb. 2018, 174 (uitgifte: 19-06-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
De persoonlijke omstandigheden bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, en 7.9, derde lid, van de wet, zijn:
- a.
ziekte van betrokkene,
- b.
lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene,
- c.
zwangerschap van betrokkene,
- d.
bijzondere familie-omstandigheden,
- e.
het lidmaatschap, daaronder begrepen het voorzitterschap, van:
- 1.
bij universiteiten: de universiteitsraad, faculteitsraad, het orgaan dat is ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, onderscheidenlijk artikel 9.51, tweede lid, van de wet, het bestuur van een opleiding of de opleidingscommissie, alsmede het lidmaatschap van het bestuur van een stichting die blijkens haar statuten tot doel heeft de exploitatie van voorzieningen, behorende tot de studentenvoorzieningen, dan wel van een daarmee naar het oordeel van het instellingsbestuur gelet op de taak gelijk te stellen orgaan,
- 2.
bij hogescholen: de medezeggenschapsraad, deelraad, studentencommissie of opleidingscommissie,
- f.
andere in de regelingen, bedoeld in de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid, van de wet door het instellingsbestuur aan te geven omstandigheden waarin betrokkene activiteiten ontplooit in het kader van de organisatie en het bestuur van de zaken van de instelling,
- g.
het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel van een vergelijkbare organisatie van enige omvang, bij wie de behartiging van het algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en die daartoe daadwerkelijk activiteiten ontplooit,
- h.
andere in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet, op grond van artikel 7.13, tweede lid, onderdeel f, van de wet, vast te leggen persoonlijke omstandigheden,
- i.
andere dan in de onderdelen a tot en met h bedoelde persoonlijke omstandigheden die, indien zij door het instellingsbestuur niet in de beoordeling zouden worden betrokken, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.
Het instellingsbestuur kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, nadere regels vaststellen omtrent het aantal bestuursleden dat ten hoogste per organisatie per studiejaar in aanmerking komt, zomede omtrent welke bestuursfuncties in aanmerking komen.