Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 2:54h [Vergunningeisen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
11-05-2022, Stb. 2022, 197 (uitgifte: 27-05-2022, kamerstukken: 35950)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2022, Stb. 2022, 280 (uitgifte: 06-07-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:54g, eerste lid, indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
- a.
artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
- b.
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
- c.
artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
- d.
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
- e.
artikel 3:16, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
- f.
artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
- g.
artikel 3:18, met betrekking tot uitbesteding aan een derde;
- h.
artikel 3:19a, met betrekking tot de rechtsvorm;
- i.
artikel 3:35a met betrekking tot de kapitaaldekking en de onafhankelijkheid;
- j.
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
- k.
artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit,
- l.
artikel 4:71b, eerste lid, met betrekking tot het bewaren van het pensioenvermogen door een pensioenbewaarder
- m.
artikel 4:71b, tweede lid, met betrekking tot de rechtsvorm en statutaire doelomschrijving van de pensioenbewaarders;
- n.
artikel 4:71b, derde lid, met betrekking tot het treffen van maatregelen door de premiepensioeninstelling ter bescherming van de rechten van pensioendeelnemers;
- o.
artikel 4:71c met betrekking tot de tussen de premiepensioeninstelling en de bijdragende onderneming en de tussen de premiepensioeninstelling en de pensioenbewaarder te sluiten overeenkomsten.
2.
Indien de aanvrager zetel heeft in Nederland en voornemens is tevens als adviseur, bemiddelaar, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent in verzekeringen in Nederland op te treden, verleent de Nederlandsche Bank de vergunning indien de aanvrager, onverminderd het eerste lid, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
- a.
artikel 4:9, tweede en derde lid, met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in artikel 4:9, tweede lid, bedoelde personen;
- b.
artikel 4:15, tweede lid, onderdeel b, aanhef en onder 1° en 2°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering; en
- c.
indien het bemiddelen in verzekeringen betreft, artikel 4:75, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening.
3.
De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag al dan niet voor bepaalde tijd geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdeel c, d, f, g, i, j, k, l, m of n, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.