Einde inhoudsopgave
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Artikel 38 [Horen]
Geldend
Geldend vanaf 06-11-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 468 (uitgifte: 13-10-2021, kamerstukken: 35667)
- Inwerkingtreding
06-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-10-2021, Stb. 2021, 523 (uitgifte: 05-11-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Klachtbehandeling
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Gezondheidsrecht / Individuele gezondheidszorg
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
1.
Voordat de rechter beslist op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf of het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, hoort hij de cliënt, tenzij hij vaststelt dat deze niet in staat of niet bereid is zich te doen horen. Indien de cliënt in Nederland verblijft, maar niet in staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem op zijn verblijfplaats horen. Indien de cliënt al in een accommodatie verblijft, wordt de rechter, vergezeld van de griffier, door de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen.
2.
De cliënt die minderjarig is, onder curatele gesteld, dan wel ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, is bekwaam in deze procedure in rechte op te treden.
3.
De rechter geeft een last tot toevoeging van een advocaat aan een cliënt aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, tenzij deze daartegen bedenkingen heeft.
4.
De rechter laat zich, zo mogelijk voorlichten door:
- a.
degene die de aanvraag, bedoeld in artikel 25, heeft ingediend;
- b.
de vertegenwoordiger;
- c.
degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd;
- d.
de zorgverantwoordelijke, en
- e.
de arts die de verklaring, bedoeld in artikel 26, zesde lid, onderdeel d, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 30, eerste lid, heeft afgelegd.
5.
De rechter kan zich daarnaast doen voorlichten door een of meer van de in artikel 25, eerste lid bedoelde personen die het verzoek niet hebben ingediend.
6.
De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door de cliënt opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is dat door het achterwege blijven daarvan de cliënt redelijkerwijs niet in zijn belangen kan worden geschaad. Indien hij een opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden daarvan in de beschikking.
7.
Indien de rechter dit gewenst oordeelt, kan hij degene die de aanvraag heeft ingediend en de arts die de medische verklaring heeft afgegeven, verplichten te verschijnen.
8.
Indien de rechter zich laat voorlichten door een of meer der personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, buiten tegenwoordigheid van de cliënt, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan de cliënt medegedeeld.
9.
De cliënt of zijn advocaat wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en verklaringen van de personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid.
10.
Indien de rechtbank zich op grond van het door haar ingestelde onderzoek afvraagt of in de gegeven omstandigheden een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg niet passender is, kan zij dit gevoelen aan het CIZ en de officier van justitie van het desbetreffende arrondissement kenbaar maken en kan zij het verzoek tot het verlenen van een machtiging beschouwen als een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Zo nodig kan de rechter daarbij bepalen dat de behandeling op een later tijdstip wordt voortgezet.