Einde inhoudsopgave
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Artikel 25 [Verzoek door echtgenoot e.a.]
Geldend
Geldend vanaf 06-11-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 468 (uitgifte: 13-10-2021, kamerstukken: 35667)
- Inwerkingtreding
06-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-10-2021, Stb. 2021, 523 (uitgifte: 05-11-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Klachtbehandeling
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Gezondheidsrecht / Individuele gezondheidszorg
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
1.
De volgende personen kunnen het CIZ vragen een verzoek om een rechterlijke machtiging, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, in te dienen:
- a.
de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;
- b.
de vertegenwoordiger;
- c.
elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de tweede graad;
- d.
de zorgaanbieder die de cliënt feitelijk zorg verleent, of
- e.
de Wzd-functionaris.
2.
De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het CIZ.
3.
Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft, wordt de aanvraag in de negende of achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van deze machtiging gedaan. Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in een accommodatie verblijft, wordt de aanvraag voor het einde van de geldigheidsduur van deze machtiging gedaan.
4.
Indien de persoon ten aanzien van wie een verzoek wordt ingediend als bedoeld in het eerste lid minderjarig is, onder curatele is gesteld dan wel ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld, wordt bij de aanvraag overgelegd respectievelijk een uittreksel uit het in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een verklaring van de griffier van de rechtbank dat ten aanzien van de minderjarige het register geen gegevens bevat, een uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, dan wel een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld alsmede van die waarbij een mentor is benoemd.