Einde inhoudsopgave
Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Artikel 23h [vervallen]
Geldend
Vervallen per 03-12-2009
- Redactionele toelichting
Dit artikel is nooit in werking getreden. Op 02-12-2009 is de oorspronkelijke plaatsing van dit artikel vervallen. De wijziging van 16-03-2000, Stb. 135 is niet verwerkt.
- Bronpublicatie:
09-11-2009, Stb. 1998, 687 jo Stb. 2001, 346 jo Stb. 2009, 489 (uitgifte: 24-11-2009, kamerstukken: 31858)
26-11-1998, Stb. 1998, 687 jo Stb. 2001, 346 jo Stb. 2009, 489 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 26638)
26-11-1998, Stb. 1998, 687 jo Stb. 2001, 346 jo Stb. 2009, 489 (uitgifte: 22-12-1998, kamerstukken: 25851)
- Inwerkingtreding
03-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2009, Stb. 2009, 491 (uitgifte: 01-12-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
De inwerkingtreding van deze wijziging is gelijkgesteld met de inwerkingtreding van de wet van 26-11-1998, Stb. 687. Inwerkingtreding voorheen: 02-12-2009. Vastgesteld bij het KB van 23-11-2009, Stb. 491.
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
1.
De nageheven afvalbeheersbijdrage wordt ingevorderd door de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris en door de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990.
2.
Onverminderd het overigens in dit artikel bepaalde geschiedt de invordering met overeenkomstige toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, met dien verstande dat van de Invorderingswet 1990 buiten toepassing blijven de artikelen 59 en 62. Voorts blijven bij de toepassing van artikel 66 van die wet de artikelen 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87 van de Algemene wet buiten toepassing.
3.
Behoudens voor zover de invordering is opgedragen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, treedt voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in de plaats van Onze Minister van Financiën.
4.
Met betrekking tot de invordering geldt dat:
- a.
voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 uitsluitend bevoegd is de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris;
- b.
de in de artikelen 10, eerste lid, 11, 12 en 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde bevoegdheden uitsluitend toekomen aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 26 van die wet de bij regeling van Onze Minister van Financiën gestelde regels van toepassing zijn;
- c.
de overige bij de invordering van toepassing zijnde bevoegdheden, met uitzondering van die, bedoeld in de artikelen 24, 25 en 58 van de Invorderingswet 1990, uitsluitend toekomen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid;
- d.
de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990, zowel toekomt aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris als aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid;
- e.
de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 25 en 58 van de Invorderingswet 1990 toekomen aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris, indien hij met de invordering is belast en toekomen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, indien deze laatste met de invordering is belast.
5.
In het kader van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt voor de toepassing van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 voor ‘de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd’ telkens gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.
6.
De naheffing dient te worden betaald aan de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen functionaris. Na de betekening van het dwangbevel dient te worden betaald aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, die is vermeld op het dwangbevel.