Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/32/EU gemeenschappelijke procedures toekenning en intrekking internationale bescherming (herschikking)
Artikel 25 Waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen
Geldend
Geldend van 19-07-2013 tot 12-06-2026
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2015, L 29).
- Bronpublicatie:
26-06-2013, PbEU 2013, L 180 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 2013/32/EU)
- Inwerkingtreding
19-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2013, PbEU 2013, L 180 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 2013/32/EU)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Vreemdelingenrecht / Algemeen
EU-recht / Rechtsbescherming
1.
De lidstaten dienen ten aanzien van alle in deze richtlijn vervatte procedures en onverminderd de artikelen 14 tot en met 17:
- a)
zo snel mogelijk maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger zodat hij aanspraak kan maken op de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. De niet-begeleide minderjarige wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de aanwijzing van een vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger vervult zijn taken in overeenstemming met het principe van het belang van het kind en beschikt daartoe over de nodige deskundigheid. De als vertegenwoordiger optredende persoon wordt alleen in geval van noodzaak vervangen. Organisaties waarvan of personen van wie de belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet- begeleide minderjarige, komen niet als vertegenwoordiger in aanmerking. De vertegenwoordiger mag de vertegenwoordiger zijn zoals bedoeld in Richtlijn 2013/33/EU;
- b)
erop toe te zien dat de vertegenwoordiger in de gelegenheid wordt gesteld de niet-begeleide minderjarige te informeren over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijke onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijke onderhoud dient voor te bereiden. De lidstaten zorgen ervoor dat een vertegenwoordiger en/of een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, bij dat onderhoud aanwezig is en de gelegenheid heeft vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud afneemt.
De lidstaten kunnen verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijke onderhoud aanwezig is, zelfs als de vertegenwoordiger aanwezig is.
2.
De lidstaten kunnen afzien van de aanwijzing van een vertegenwoordiger indien de niet-begeleide minderjarigenaar alle waarschijnlijkheid 18 jaar zal worden voordat in eerste aanleg een beslissing wordt gegeven.
3.
De lidstaten zorgen ervoor dat:
- a)
als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming zoals bedoeld in de artikelen 14 tot en met 17 en artikel 34, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;
- b)
een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het verzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.
4.
Aan niet-begeleide minderjarigen en hun vertegenwoordigers wordt ook voor de procedures voor de intrekking van internationale bescherming overeenkomstig hoofdstuk IV, de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie aangeboden.
5.
De lidstaten kunnen in het kader van de behandeling van een verzoek om internationale bescherming besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen, wanneer zij, nadat er een algemene verklaring is afgelegd of ander relevante aanwijzingen zijn overgelegd, twijfels hebben over diens leeftijd. Als de lidstaten daarna nog steeds twijfels hebben over de leeftijd van de verzoeker, gaan zij ervan uit dat de verzoeker minderjarig is.
Bij elk medisch onderzoek wordt de waardigheid van de persoon ten volle gerespecteerd; het is het minst ingrijpende onderzoek en het wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en dat in de mate van het mogelijke een betrouwbaar resultaat biedt.
Wanneer een dergelijk medisch onderzoek wordt verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat:
- a)
de niet-begeleide minderjarige, voordat het verzoek om internationale bescherming wordt behandeld, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, in kennis wordt gesteld van het feit dat mogelijk een medisch onderzoek zal worden verricht om zijn leeftijd vast te stellen. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan;
- b)
de niet-begeleide minderjarige en/of zijn vertegenwoordiger ermee instemt dat een medisch onderzoek wordt verricht om de leeftijd van de betrokken minderjarige vast te stellen, en dat
- c)
de beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming door een niet-begeleide minderjarige die heeft geweigerd een medische onderzoek te ondergaan, niet enkel op die weigering wordt gebaseerd.
Het feit dat een niet-begeleide minderjarige heeft geweigerd een medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.
6.
Bij de uitvoering van deze richtlijn laten de lidstaten zich leiden door het belang van het kind als eerste overweging.
Wanneer de lidstaten in de loop van de asielprocedure constateren dat een persoon een niet-begeleide minderjarige is, kunnen zij:
- a)
artikel 31, lid 8, alleen toepassen of blijven toepassen indien:
- i)
de verzoeker uit een land komt dat voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of
- ii)
de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingeleid dat niet-ontvankelijk is overeenkomstig artikel 40, lid 5; of
- iii)
de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;
- b)
artikel 43 alleen toepassen of blijven toepassen, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11 van Richtlijn 2013/33/EU, indien:
- i)
de verzoeker uit een land komt dat voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of
- ii)
de verzoeker een volgend verzoek heeft ingeleid; of
- iii)
de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht; of
- iv)
er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker een veilig derde land is; of
- v)
de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door valse documenten voor te leggen; of
- vi)
de verzoeker, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe zou hebben bijgedragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan.
De lidstaten mogen de punten v) en vi) alleen toepassen in individuele gevallen, wanneer er ernstige gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker probeert relevante elementen te verbergen die waarschijnlijk tot een negatieve beslissing zouden leiden en op voorwaarde dat de verzoeker ten volle de gelegenheid heeft gekregen om, rekening houdend met de bijzondere procedurele behoeften van niet-begeleide minderjarigen, aan te tonen dat hij geldige redenen had voor de onder v) en vi) bedoelde acties, onder meer door zijn vertegenwoordiger te raadplegen;
- c)
het verzoek overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder c), als niet-ontvankelijk beschouwen, indien een land dat geen lidstaat is uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd, voor zover dit in het belang van de minderjarige is;
- d)
de procedure van artikel 20, lid 3, toepassen indien de vertegenwoordiger van de minderjarige overeenkomstig het nationale recht over juridische kwalificaties beschikt.
Onverminderd artikel 41 voorzien de lidstaten wanneer zij artikel 46, lid 6, op niet-begeleide minderjarigen toepassen, in alle gevallen ten minste in de waarborgen waarin artikel 46, lid 7, voorziet.