Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 108
Geldend
Geldend vanaf 06-06-2007. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
11-05-2007, Stb. 2007, 189 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken: 30898)
- Inwerkingtreding
06-06-2007, terugwerkend tot: 01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2007, Stb. 2007, 189 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken: 30898)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Op aanvraag van een minister of een kamerlid is het Rijk verplicht om de waarde van door betrokkene opgebouwde pensioenaanspraken aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken op grond van de tweede respectievelijk derde afdeling van deze wet. Deze waardeoverdracht geschiedt overeenkomstig de voorwaarden die in de Pensioenwet aan een ontvangende pensioenuitvoerder worden gesteld met betrekking tot de waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken.
2.
De overgedragen pensioenaanspraken worden beschouwd als aanspraken krachtens de tweede, respectievelijk derde afdeling van deze wet en behandeld als een geheel met de aanspraken die de minister of het kamerlid verkrijgt krachtens de tweede respectievelijk derde afdeling van deze wet.
3.
De bij of krachtens artikel 71 van de Pensioenwet gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op de waardeoverdracht.
4.
Voor de toepassing van de Pensioenwet wordt het Rijk ter uitvoering van dit artikel beschouwd als een ontvangende pensioenuitvoerder in de zin van die wet.
5.
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, regels stellen inzake de waardeoverdracht van de pensioenaanspraken van een minister of een kamerlid.