Einde inhoudsopgave
Tribunaalbesluit
Artikel 17
Geldend
Geldend vanaf 31-07-1947
- Bronpublicatie:
27-06-1947, Stb. 1947, H 206 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
31-07-1947
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-1947, Stb. 1947, H 206 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Militair strafrecht en strafprocesrecht
1.
Een ieder, die kennis draagt of gegronde reden heeft om te vermoeden, dat een Nederlander of een daarmede bij artikel 1, derde lid, gelijkgesteld persoon zich gedurende de vijandelijkheden in, of tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa heeft gedragen op een wijze, welke volgens het bepaalde in dat artikel tot de oplegging van bijzondere maatregelen aanleiding kan geven, is bevoegd daarvan aangifte te doen.
2.
Openbare colleges en ambtenaren—de Tribunalen, hun leden, secretarissen, adjunct-secretarissen en waarnemende secretarissen daaronder begrepen—, die van een zoodanige gedraging in de uitoefening van hun bediening kennis hebben gekregen of krijgen op andere wijze dan door de behandeling van een aangifte, welke ten aanzien van denzelfden persoon reeds is gedaan, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen en de op de zaak betrekkelijke stukken daarbij over te leggen, tenzij die gedraging tevens oplevert een strafbaar feit, waarvan de kennisneming aan de Bijzondere Gerechtshoven behoort, en zij te dier zake reeds overeenkomstig het bepaalde in het Besluit Buitengewone Rechtspleging aangifte hebben gedaan of hetzij met de berechting, hetzij anders dan als procureur-fiscaal met de opsporing van dat feit zijn belast.
3.
Hij, die een aangifte doet, als bedoeld in dit artikel, wetende, dat de beschuldigde zich niet op de aangegeven wijze heeft gedragen, wordt als schuldig aan een misdrijf gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.