Einde inhoudsopgave
Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 8.1.7 Controle op langdurige afwezigheid
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
23-02-2022, Stb. 2022, 116 (uitgifte: 21-03-2022, kamerstukken: 35946)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2022, Stb. 2022, 117 (uitgifte: 22-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.
Het bevoegd gezag stelt van iedere aan de instelling ingeschreven student of vavo-student die valt onder de werking van de Wet studiefinanciering 2000 of van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, vast, of deze student of vavo-student gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van onderwijs als bedoeld in deze wet, de in die volzin bedoelde vaststelling wordt gedaan indien een ingeschreven student of vavo-student in een of meer vakken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen.
2.
Het bevoegd gezag meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van vier weken aan de student of vavo-student dat daarvan in de administratie van de instelling aantekening is gemaakt en verzoekt de student of vavo-student om opgaaf van de reden van de afwezigheid. Het bevoegd gezag doet daarbij mededeling van de opgave van de gegevens van de student of vavo-student, bedoeld in artikel 8.1.8a.
3.
Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bevoegd gezag vast:
- a.
of de reden die de student of vavo-student binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of
- b.
dat de student of vavo-student binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.
4.
Het bevoegd gezag stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de student of vavo-student voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.
5.
Het bevoegd gezag meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan Onze Minister de student of vavo-student die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt het indien die student of vavo-student voor het einde van de periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen de datum ervan.
6.
De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.
7.
Het bevoegd gezag stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokken student of vavo-student aan Onze Minister zijn verstrekt aan deze betrokkene. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de studiefinanciering van betrokkene op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of voor de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten van betrokkene op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene tegen de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, open staat.
8.
Indien het bevoegd gezag aan Onze Minister de in het vijfde lid bedoelde mededeling heeft gedaan, kan de student of vavo-student binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het zevende lid, bij het bevoegd gezag schriftelijk bedenkingen uiten tegen die mededeling.
9.
Onder afwezigheid met een geldige reden als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan afwezigheid wegens:
- a.
ziekte van de student of vavo-student, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts,
- b.
zwangerschap of bevalling van de student of de vavo-student, welke uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, gedurende een periode van 16 weken die, indien de student of vavo-student dat wenst, 6 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat of gedurende een periode van 20 weken die, indien de student of vavo-student dat wenst, 10 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, of
- c.
bijzondere familieomstandigheden.
10.
Het bevoegd gezag kan bepalen dat de periode, bedoeld in het negende lid, onderdeel b, wordt verlengd als dit naar zijn oordeel passend is.
11.
Onder ‘student’ als bedoeld in het vijfde en zevende lid wordt verstaan de student die
- a.
een entreeopleiding of een basisberoepsopleiding volgt als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a of b, of
- b.
voor 1 augustus 2005 studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000 ontving.