Einde inhoudsopgave
Algemene Ouderdomswet
Artikel 29 [Hoogte vakantie-uitkering]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-05-2023, Stb. 2023, 168 (uitgifte: 23-05-2023, kamerstukken: 35335)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2023, Stb. 2023, 247 (uitgifte: 07-07-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Ouderdomsuitkering
1.
De bruto-vakantie-uitkering wordt zodanig vastgesteld, dat:
- a.
de netto-vakantie-uitkering per maand van een ongehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 70% van de netto-minimumvakantiebijslag per maand;
- b.
de netto-vakantie-uitkering per maand van de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lidonderdeel b, van wie de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt dan wel de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt maar voor wie geen recht op toeslag bestaat als bedoeld in artikel 8, eerste lid, gelijk is aan 50% van de netto-minimumvakantiebijslag per maand.
2.
De bruto-vakantie-uitkering per maand van een gehuwde pensioengerechtigde:
- a.
aan wie een volledige toeslag is toegekend is gelijk aan tweemaal de bruto-vakantie-uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;
- b.
aan wie een niet-volledige toeslag is toegekend met toepassing van artikel 10, tweede lid, artikel 13, tweede lid, of artikel 12, eerste lid, is gelijk aan de bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met de met behulp van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde percenten over het verschil tussen de vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in onderdeel a en de vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
3.
De in het eerste lid bedoelde netto minimumvakantiebijslag bedraagt het verschil tussen het bedrag, dat voor een werknemer jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd ontstaat door toepassing van artikel 9, derde lid, op het in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag vermeerderd met de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van die wet van degene die aanspraak heeft op laatstgenoemd bedrag, en het netto-minimumloon, bedoeld in artikel 9, derde lid.
4.
In de gevallen, dat op het ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, met toepassing van artikel 13, eerste lid, een korting wordt toegepast, wordt op de, op grond van het eerste en derde lid, vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, een evenredige korting toegepast.