Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de wederkerige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken
Artikel V
Geldend
Geldend vanaf 21-09-1969
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 1969, 131).
- Bronpublicatie:
17-11-1967, Trb. 1967, 197 (uitgifte: 15-12-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-09-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-08-1969, Trb. 1969, 131 (uitgifte: 01-01-1969, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
1.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt een in het gebied van een der Hoge Verdragsluitende Partijen gewezen vonnis ingevolge hetwelk een geldsom is verschuldigd, in het gebied van de andere ten uitvoer gelegd op de wijze bepaald in de artikelen VI tot VIII van dit Verdrag,
met dien verstande, dat de beslissing niet zal worden ten uitvoer gelegd, indien:
- a)
aan het vonnis geheel is voldaan;
- b)
het vonnis niet vatbaar was voor tenuitvoerlegging in het land van het oorspronkelijke gerecht, of
- c)
er een grond tot weigering van de erkenning als bepaald in artikel III aanwezig is.
2.
Indien de schuldenaar ten genoegen van het aangezochte gerecht aantoont, dat een rechtsmiddel is ingesteld of dat hij gerechtigd is om een rechtsmiddel aan te wenden en ook voornemens is dit te doen, dan behoeft de tenuitvoerlegging van het vonnis niet te worden toegestaan en kan het aangezochte gerecht die maatregelen treffen, die naar zijn interne wet geoorloofd zijn.