Einde inhoudsopgave
Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II
Artikel XI (Overgangsrecht SII Basic)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
24-06-2015, Stb. 2015, 278 (uitgifte: 09-07-2015, kamerstukken: 34100)
13-12-2012, Stb. 2012, 679 (uitgifte: 21-12-2012, kamerstukken: 33273)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2015, Stb. 2015, 309 (uitgifte: 28-07-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
10-07-2015, Stb. 2015, 309 (uitgifte: 28-07-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verzekeringsrecht / Algemeen
1.
Op een verklaring die is verleend krachtens artikel 1:10, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht zoals dat artikel luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet, blijft tot negentig dagen na inwerkingtreding van dat artikel de Wet op het financieel toezicht van toepassing zoals deze luidde voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C.
2.
De verklaring, bedoeld in het eerste lid, vervalt met ingang van de negentigste dag na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet, tenzij de verklaringhouder voorafgaande aan dat tijdstip bij de Nederlandsche Bank een vergunning heeft aangevraagd als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:48, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.
3.
Een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 1:10, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, die voornemens is met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, zijn werkzaamheden te gaan verrichten met gebruikmaking van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2:49b en 3:3 van de Wet op het financieel toezicht, stelt de Autoriteit Financiële Markten hiervan in kennis. Daarbij geeft hij aan, onder overlegging van een afschrift van de verklaring, of hij een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, of artikel 2:80, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht wenst. De verklaring geldt als een vergunning, bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, of artikel 2:80, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.
4.
In afwijking van het eerste lid blijft op de in het tweede lid bedoelde verklaringhouder de Wet op het financieel toezicht van toepassing zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet tot de dag waarop de Nederlandsche Bank op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, heeft beslist.
5.
De aanvraag van een vergunning als bedoeld in het tweede lid geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens. Van artikel 2:49, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht blijven de onderdelen a, b, c, f, g, h, en k buiten toepassing.
6.
Op de aanvraag, bedoeld in het tweede en derde lid, is artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bekostiging financieel toezicht niet van toepassing. Het door de Nederlandsche Bank te hanteren tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag door een verklaringhouder waaraan op grond van artikel 3 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft een verklaring is verleend, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald.