Einde inhoudsopgave
Wet gewetensbezwaren militaire dienst
Artikel 33
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht betreffende lid 4 komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
03-10-2018, Stb. 2019, 160 (uitgifte: 25-04-2019, kamerstukken: 34764)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-05-2019, Stb. 2019, 234 (uitgifte: 28-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De gestrafte kan binnen vijf dagen na de ontvangst van het in artikel 32, vierde lid, bedoelde bericht beroep instellen bij de rechtbank Den Haag. De straf, behalve die van berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
2.
De behandeling van het beroep geschiedt door een meervoudige kamer van de rechtbank, welke zitting houdt en beslist met drie leden, van wie twee, onder wie de voorzitter, lid of plaatsvervangend lid zijn van de rechtbank en één niet tot de rechterlijke macht behoort. Laatstgenoemde en zoveel plaatsvervangers voor deze als Wij dienstig oordelen worden door Ons benoemd op voordracht van Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de tijd van vier jaren.
3.
Aan de deskundige leden en hun plaatsvervangers wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers. Op hen zijn artikel 4 en de artikelen 46c, 46ca, 46d, 46e, 46i met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.
4.
Op de zittende leden van de in het tweede lid bedoelde kamer zijn de artikelen 512 tot en met 515 en de artikelen 517 en 518 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.