Einde inhoudsopgave
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 5.2.9 [Gebruik burgerservicenummer]
Geldend
Geldend van 01-07-2020 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
05-02-2020, Stb. 2020, 67 (uitgifte: 24-02-2020, kamerstukken: 35299)
- Inwerkingtreding
01-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 93 (uitgifte: 18-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
1.
Het college, een aanbieder en een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK, een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, de toezichthoudende ambtenaren, Veilig Thuis, en een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder als bedoeld in de Zorgverzekeringswet gebruiken het burgerservicenummer van een persoon bij het verstrekken van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.5 met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet te verwerken persoonsgegevens op die persoon betrekking hebben.
2.
De in het eerste lid bedoelde instanties en personen stellen het burgerservicenummer van betrokkene vast wanneer zij voor de eerste maal contact met betrokkene hebben in het kader van de uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
3.
Teneinde het burgerservicenummer van een persoon vast te stellen worden het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer geraadpleegd.
4.
De raadpleging, bedoeld in het derde lid, kan achterwege gelaten worden, indien:
- a.
het burgerservicenummer is verstrekt door een andere gebruiker als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer die bij of krachtens wet gehouden is het burgerservicenummer van betrokkene vast te stellen aan de hand van het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, of
- b.
het burgerservicenummer is verkregen uit de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen.
5.
Indien aan een persoon geen burgerservicenummer is toegekend:
- a.
nemen de in het eerste lid bedoelde instanties en personen in ieder geval de volgende gegevens van betrokkene in hun administratie op:
- 1°
achternaam;
- 2°
voornamen;
- 3°
geboortedatum, en
- 4°
postcode en huisnummer van het woonadres, en
- b.
vermelden de in het eerste lid bedoelde instanties en personen de gegevens, bedoeld in onderdeel a, bij het verstrekken van persoonsgegevens met betrekking tot de uitvoering van hun taken.
6.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid voldoet.
7.
De in het eerste lid bedoelde instanties en personen kunnen van het tweede tot en met vijfde lid afwijken voor zolang dit noodzakelijk is met betrekking tot spoedeisende gevallen. In zodanig geval is het bepaalde krachtens het zesde lid niet van toepassing.