Einde inhoudsopgave
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.1.4b [Gemeente stelt bijdrage vast]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
24-04-2019, Stb. 2019, 185 (uitgifte: 22-05-2019, kamerstukken: 35093)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2019, Stb. 2019, 452 (uitgifte: 05-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
De bijdragen als bedoeld in artikel 2.1.4, derde en vierde lid, en 2.1.4a, worden, met uitzondering van de krachtens het vierde lid van het laatstgenoemde artikel omschreven maatwerkvoorzieningen, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt bij verordening bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van innen van de in het eerste lid bedoelde bijdragen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
- a.
de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan;
- b.
het opschorten of beëindigen van de invordering bij het voldoen aan de kostprijs of bij het opschorten of beëindigen van gebruik als bedoeld in artikel 2.1.4a, tweede lid;
- c.
de wijze van invordering.
4.
Bij ministeriële regeling kan het bedrag, bedoeld in de artikelen 2.1.4, derde lid, en 2.1.4a, vierde lid, jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2. Bij de jaarlijkse toepassing van dit lid wordt de afronding buiten beschouwing gelaten.