Einde inhoudsopgave
Besluit geruisloze terugkeer (art. 14c Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
3.7.1 Noodzaak exacte waardebepaling vermogensbestanddelen
Geldend
Geldend vanaf 10-11-2018. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 02-10-2018
- Bronpublicatie:
02-10-2018, Stcrt. 2018, 62988 (uitgifte: 09-11-2018, regelingnummer: 2018/99281)
- Inwerkingtreding
10-11-2018, terugwerkend tot: 02-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-10-2018, Stcrt. 2018, 62988 (uitgifte: 09-11-2018, regelingnummer: 2018/99281)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Geruisloze terugkeer
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Inkomstenbelasting / Winst
In beginsel moeten bij elke geruisloze terugkeer alle stille reserves exact worden berekend. Deze reserves zijn immers onderdeel van zowel de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang als van de berekening van de terugkeerreserve. Echter, in veel gevallen is de exacte waarde van de stille reserves voor de geruisloze terugkeer feitelijk niet van belang. Voor het inkomen uit aanmerkelijk belang is de stille reserve in beginsel niet van belang vanwege de aanmerkelijk belang vrijstelling bij terugkeer. Voor de terugkeerreserve waarnaar het aanmerkelijk belang inkomen wordt doorgeschoven is de stille reserve meestal niet van belang, omdat een stille reserve in de terugkeerreserve meestal leidt tot bijtelling en aftrek van een gelijk bedrag. Bijtelling en aftrek zijn in de terugkeerreserve alleen gelijk als de stille reserve zowel is vrijgesteld door de toepassing van artikel 14c Wet Vpb als is vrijgesteld door de toepassing van artikel 4.42a Wet IB 2001. In de volgende niet limitatieve bedoelde voorbeelden zijn beide vrijstellingen niet gelijk van toepassing en is daarom aftrek en bijtelling niet aan elkaar gelijk. Daarom moet de waarde dus wel exact worden vastgesteld.
- •
Bij toepassing van een objectieve vrijstelling. Voorbeelden daarvan zijn artikel 3.11 Wet IB 2001 (vrijstelling voor bosbedrijf) en artikel 3.12 Wet IB 2001 (landbouwvrijstelling) en artikel 13 Wet Vpb (deelnemingsvrijstelling). Bij de ontbinding van de vennootschap wordt voor de desbetreffende vermogensbestanddelen het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer namelijk niet vrijgesteld door de toepassing van de terugkeerfaciliteit van artikel 14c Wet Vpb. Dit verschil behoort immers door de toepassing van de objectieve vrijstelling niet tot de winst.
Wel rust op deze stille reserves een aanmerkelijk belangclaim die op verzoek van de aandeelhouder op grond van artikel 4.42a Wet IB 2001 niet in aanmerking wordt genomen, maar wordt omgezet in een terugkeerreserve als bedoeld in artikel 3.54a Wet IB 2001.
- •
Als de vennootschap aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen. In verband met de verrekening van deze verliezen met de stille en fiscale reserves als bedoeld in artikel 14c, tweede lid, Wet Vpb, is het ook dan relevant de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen vast te stellen.
Als niet wordt verzocht om de vrijstelling van artikel 4.42a Wet IB 2001 zijn aftrek en bijtelling in de terugkeerreserve ook niet gelijk. In dat geval bedraagt het vervreemdingsvoordeel dat op grond van artikel 4.42a Wet IB 2001 buiten aanmerking blijft nihil. Voor de vermindering van dit vervreemdingsvoordeel wordt wel rekening gehouden met de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen. De negatieve terugkeerreserve die hierdoor ontstaat, voorkomt dat de aanmerkelijkbelangclaim waarover reeds inkomstenbelasting is betaald, nogmaals in aanmerking wordt genomen bij de latere realisatie in de voortgezette onderneming van de doorgeschoven stille reserves in de van de vennootschap verkregen vermogensbestanddelen. Ook in deze situatie is het dus noodzakelijk de waarde in het economische verkeer van de desbetreffende vermogensbestanddelen vast te stellen.