Einde inhoudsopgave
Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
Artikel 22c Uitgangspunten sleutelfuncties
Geldend
Geldend vanaf 13-01-2019
- Bronpublicatie:
19-12-2018, Stb. 2018, 516 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
13-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 517 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Een fonds stelt de houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie in staat deze functies op een objectieve, eerlijke en onafhankelijke manier te vervullen.
2.
De risicobeheerfunctie en actuariële functie kunnen door dezelfde persoon worden uitgeoefend, met uitzondering van de situatie waarin de actuariële functie wordt vervuld door de actuaris, bedoeld in artikel 147, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 142, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
3.
De risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie kunnen worden uitgeoefend door personen die een soortgelijke functie tevens bij de werkgever uitoefenen, mits het fonds adequate maatregelen vastlegt die waarborgen dat eventuele belangenconflicten met de werkgever worden voorkomen of beheerst.
4.
De rapportage door de houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie op grond van artikel 143a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 138a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gebeurt periodiek schriftelijk. Hierbij wordt tevens vermeld welke personen betrokken waren bij het uitoefenen van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie en, indien van toepassing, aan welke derden werkzaamheden in het kader van de functie zijn uitbesteed.