Einde inhoudsopgave
Wet op de jeugdhulpverlening
Artikel 41c [Geen bijdrage verschuldigd]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Jeugdzorg
Personen- en familierecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Geen bijdrage ingevolge dit hoofdstuk is verschuldigd indien de jeugdige voorlopige hechtenis ondergaat dan wel indien aan de jeugdige een straf of maatregel als bedoeld in artikel 77h, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
2.
Geen ouderbijdrage is verschuldigd indien:
- a.
de jeugdige met het oog op adoptie niet meer door zijn ouders wordt verzorgd en opgevoed;
- b.
de ouders van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of ontzet;
- c.
het verblijf en de verzorging worden geboden in een acute noodsituatie, zulks voor de duur van ten hoogste zes weken;
- d.
aan een minderjarige jeugdige nog hulpverlening als bedoeld in artikel 41a wordt geboden na schriftelijk aan Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur of, indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 41f, eerste lid, is geschied, aan de in naam van Onze Minister optredende instantie kenbaar gemaakt bezwaar door degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent, tenzij het een jeugdige betreft ten aanzien van wie een maatregel van justitiële kinderbescherming is getroffen die tot zodanige hulpverlening strekt of haar noodzakelijk maakt;
- e.
het bij algemene maatregel van bestuur aan te geven inkomen van de jeugdige € 226,89 of meer per maand bedraagt.
3.
Geen ouderbijdrage is verschuldigd door de ouder of stiefouder ten aanzien van wie de rechter op de voet van de artikelen 406 en 407 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een bedrag heeft bepaald dat hij periodiek moet betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind of stiefkind.