Einde inhoudsopgave
Algemene nabestaandenwet
Artikel 66a [Overgangsbepaling overlijden tot 1 juli 1999]
Geldend
Geldend vanaf 05-12-2020. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
25-11-2020, Stb. 2020, 496 (uitgifte: 04-12-2020, kamerstukken: 35494)
- Inwerkingtreding
05-12-2020, terugwerkend tot: 01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2020, Stb. 2020, 496 (uitgifte: 04-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid nabestaanden / Nabestaandenuitkering
1.
Een persoon, wiens echtgenoot overlijdt binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze wet, wordt aangemerkt als rechthebbende op een nabestaandenuitkering.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt een persoon uitsluitend als nabestaande aangemerkt, indien hij:
- a.
is geboren op of na 1 januari 1950 en voor 1 juli 1956;
- b.
op de dag van overlijden was gehuwd met de persoon die nadien is overleden, waarbij artikel 3, buiten toepassing blijft; en
- c.
overigens ter zake van het overlijden van zijn echtgenoot, indien dat overlijden zou hebben plaatsgevonden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, recht zou hebben gehad op een weduwenpensioen op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
3.
Artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de persoon die op grond van het eerste lid is aangemerkt als rechthebbende op een nabestaandenuitkering.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in afwijking van het eerste lid regels gesteld waarbij een persoon die voldoet aan die regels alsmede aan het tweede lid, doch wiens echtgenoot overlijdt op of na de dag gelegen drie jaar na de dag van inwerkingtreding van deze wet, wordt aangemerkt als rechthebbende op een nabestaandenuitkering. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de periode waarbinnen en de voorwaarden waaronder een aanvraag om als zodanig te worden aangemerkt bij de Sociale verzekeringsbank moet worden ingediend en op de hoogte van een daartoe verschuldigde bijdrage. Daarnaast hebben deze regels betrekking op de door de Sociale verzekeringsbank verschuldigde vergoeding aan derden in verband met door hen gemaakte kosten ten behoeve van de uitvoering van de in de eerste zin bedoelde algemene maatregel van bestuur.